zaterdag 1 februari 2014

Wisseling



Wisseling
Een tikje op leeftijd zijn biedt ook voordelen. Voor bepaalde zaken komen mensen naar mìj toe, waarvoor ik als jongmens ooit anderen moest opzoeken. De rollen zijn gewisseld. Zo’n 30 jaar geleden reisde ik, bibit* in het wetenschappelijk veld, heel wat af om gegevens te verzamelen ter voorbereiding van mijn veldwerk in Indonesië. Oud bestuursambtenaren in Nederland traceerde ik en poogde hun de kleine beetjes herinneringen te ontfutselen die ze nog hadden aan hun Indië tijd. Hollandse paters in ruste, uit  hun tropisch missiegebied voorgoed teruggekeerd op het thuishonk, bezocht ik vele malen. Zij bewaakten een schat aan informatie in hun Nederlandse missiehuis. Want kostbare taal- en andere cultuurstudies brachten zij uit warme streken naar Nederland. De paters waren altijd bereid hun schat te delen met een nieuwsgierige onderzoekster. Foto’s, dagboeken, boeken, tijdschriftjes, van alles haalden zij voor mij voor de dag in de eenvoudige kloosterverblijven. En barstensvol verhalen gunden zij mij zicht op hun levens onder een voedzame maaltijd in de refter. Altijd gastvrij: ‘Nee, wij betalen.’ Maar de refter is niet meer. Er komt een restaurant. Alles verandert, alles gaat voorbij. De paters vormen een uitstervend ras en hun behuizing, een monument, bleek uit de tijd. Verkocht aan investeerders is het nu klaargemaakt voor studentenwoningen, een huiswerkinstituut en kantoorruimtes. Met restaurant dus. In de prachtige, perfect onderhouden kloostertuin, waar ik in heerlijke rust zoveel gesprekken voerde met de paters, worden koopwoningen geplant. Het kerkhof van de overleden noeste werkers ligt er nog, achterin de tuin, maar niet voor eeuwig. Zo is het plan.

De tijden veranderen. Anderen zijn nu op zoektocht naar kennis en komen daarvoor soms bij mij. De  ontmoetingen zijn even hartelijk. Een jonge vrouw uit Indonesië, een dochter uit mijn onderzoeksgebied zoekt contact. Ze is voor studie in Nederland en neemt graag een kijkje in mijn informatiekist. Die ontsluit ik voor haar als zij bij mij is en tegelijk gaat mijn hart helemaal open. Want het bezoek voelt als een bijna-familie-weerzien, hoewel wij elkaar niet eerder zagen, nooit spraken. De band bestond al voor de kennismaking. Al voor haar geboorte. We delen een cultuur, we delen een gemeenschap ver weg. We behelpen ons met drie, vier talen maar verstaan elkaar perfect.

Een paar jaar geleden zou ik een andere gast afhalen van het station. Dat is de afspraak. Staand op het perron zie ik zijn geplande trein binnenlopen en enkele ogenblikken later tuur ik naar de stroom van reizigers die de trein verlaat. Ik focus op licht getinte personen. Of zou hij toch wat donkerder van uiterlijk zijn? Op en top gekleed, of casual met een rugzakje? Misschien deze, zal ik hem aanspreken? Nee, hij loopt mij gedecideerd voorbij. Laat maar. Ik posteer mij bij de trap naar beneden. Iedereen loopt langs. Je zou verwachten dat hij mij toch ook moet zoeken. Dat idee stelt mij gerust. Maar niet lang, want nu het perron totaal verlaten is en de trein alweer op weg naar zijn volgende bestemming, krijg ik de kriebels. Dan maar naar de uitgang en daar op zoek? Ik kijk nog eens goed. Heel in de verte komt een man mijn kant uit. Geklede jas met rugzakje. Bij nadering zie ik dat hij ontzettend moet lachen. Hij was in de verkeerde richting gelopen, legt hij uit. Hij schudt mij de hand, de rondreizend gezant en pleitbezorger van Timor-Leste, oftewel de Democratische Republiek Oost-Timor. In het zelfstandig geworden land is veel opnieuw opgebouwd in bewonderenswaardig hoog tempo na de verwoesting van nagenoeg alle scholen als ook de universiteit van Oost-Timor door de Indonesische militaire macht in 1999. De heroprichting van de universiteit (in 2000) kon plaatsvinden door een actieve lobby van onder anderen de toenmalige eerste minister van onderwijs, die ik nu binnenlaat in mijn woning. Maar deze keer komt hij niet voor een lobby, mijn vereerde gast.
“I have come to see your mother”, informeert hij bij binnenkomst direct mijn kinderen, die toevallig dit weekend thuis zijn. “I have read all her publications and I really wanted to meet her. I am so glad I’m here.” Hij opent zijn rugzak en haalt er een pakje uit. Een geschenk voor mij: koffie van Timor-Leste. De geëerde eert mij. Hij komt mij opzoeken om met mij van gedachten te wisselen over ons beider antropologisch onderzoeksveld in het oosten van Indonesië. Het mijne deels in het verleden, het zijne actueel. Mijn informatiekist gaat weer open en de ideeën vliegen heen en weer. Nog steeds goedlachs is hij, vriendelijk en een goed luisteraar. Wat een aimabel persoon. En dan, na de Indonesische maaltijd, wordt hìj de verteller. Enthousiast over de opbouw van zijn land, de enorme inzet van velen, maar treurig om de levensgrote corruptieproblemen, ook in het onderwijs. Er zijn in korte tijd wel honderden universiteiten de grond uit geschoten. Het zijn nep-universiteiten waar diploma’s te koop zijn. Er is slechts één echte universiteit, in de hoofdstad. Onderwijs geven wordt er niet gemakkelijker op door de vele talen die in het land worden gesproken. Tetun is de nationale taal, hoewel dit niet in alle gebieden de taal van de bewoners is; in het oosten bij voorbeeld is het Fataluku de omgangstaal. Daarnaast is het Portugees, de taal van de kolonisator (tot 1975), nog steeds in gebruik en zijn er invloeden uit het Maleis. Onderwijshulp van westerse landen is hard nodig. Aan het einde van zijn bezoek gekomen spreekt nu toch de lobbyist. Hij nodigt mij uit om college te gaan geven aan ‘de’ universiteit van Timor-Leste. In het Bahasa Indonesia graag, want Engels komt nauwelijks over. En bij het afscheid worden ook mijn man en kinderen aangespoord tot een bezoek aan zijn land: ‘I’ll be glad to host you’.
We brengen hem naar de trein en wensen hem, de best denkbare ambassadeur van Timor-Leste, een voorspoedige reis.

*bibit (Bahasa Indonesia) – pootgoed, of kiem (van bijvoorbeeld rijst); ook: jonge garde.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten