Wisseling
Een tikje op
leeftijd zijn biedt ook voordelen. Voor bepaalde zaken komen mensen naar mìj
toe, waarvoor ik als jongmens ooit anderen moest opzoeken. De rollen zijn
gewisseld. Zo’n 30 jaar geleden reisde ik, bibit*
in het wetenschappelijk veld, heel wat af om gegevens te verzamelen ter
voorbereiding van mijn veldwerk in Indonesië. Oud bestuursambtenaren in
Nederland traceerde ik en poogde hun de kleine beetjes herinneringen te
ontfutselen die ze nog hadden aan hun Indië tijd. Hollandse paters in ruste,
uit hun tropisch missiegebied voorgoed
teruggekeerd op het thuishonk, bezocht ik vele malen. Zij bewaakten een schat
aan informatie in hun Nederlandse missiehuis. Want kostbare taal- en andere
cultuurstudies brachten zij uit warme streken naar Nederland. De paters waren
altijd bereid hun schat te delen met een nieuwsgierige onderzoekster. Foto’s,
dagboeken, boeken, tijdschriftjes, van alles haalden zij voor mij voor de dag
in de eenvoudige kloosterverblijven. En barstensvol verhalen gunden zij mij zicht
op hun levens onder een voedzame maaltijd in de refter. Altijd gastvrij: ‘Nee,
wij betalen.’ Maar de refter is niet meer. Er komt een restaurant. Alles
verandert, alles gaat voorbij. De paters vormen een uitstervend ras en hun
behuizing, een monument, bleek uit de tijd. Verkocht aan investeerders is het
nu klaargemaakt voor studentenwoningen, een huiswerkinstituut en
kantoorruimtes. Met restaurant dus. In de prachtige, perfect onderhouden
kloostertuin, waar ik in heerlijke rust zoveel gesprekken voerde met de paters,
worden koopwoningen geplant. Het kerkhof van de overleden noeste werkers ligt
er nog, achterin de tuin, maar niet voor eeuwig. Zo is het plan.
De tijden
veranderen. Anderen zijn nu op zoektocht naar kennis en komen daarvoor soms bij
mij. De ontmoetingen zijn even
hartelijk. Een jonge vrouw uit Indonesië, een dochter uit mijn onderzoeksgebied
zoekt contact. Ze is voor studie in Nederland en neemt graag een kijkje in mijn
informatiekist. Die ontsluit ik voor haar als zij bij mij is en tegelijk gaat
mijn hart helemaal open. Want het bezoek voelt als een bijna-familie-weerzien,
hoewel wij elkaar niet eerder zagen, nooit spraken. De band bestond al voor de kennismaking. Al voor haar geboorte. We delen een cultuur, we delen een
gemeenschap ver weg. We behelpen ons met drie, vier talen maar verstaan elkaar
perfect.
Een paar jaar
geleden zou ik een andere gast afhalen van het station. Dat is de afspraak.
Staand op het perron zie ik zijn geplande trein binnenlopen en enkele
ogenblikken later tuur ik naar de stroom van reizigers die de trein verlaat. Ik
focus op licht getinte personen. Of zou hij toch wat donkerder van uiterlijk
zijn? Op en top gekleed, of casual met een rugzakje? Misschien deze, zal ik hem
aanspreken? Nee, hij loopt mij gedecideerd voorbij. Laat maar. Ik posteer mij
bij de trap naar beneden. Iedereen loopt langs. Je zou verwachten dat hij mij
toch ook moet zoeken. Dat idee stelt mij gerust. Maar niet lang, want nu het
perron totaal verlaten is en de trein alweer op weg naar zijn volgende
bestemming, krijg ik de kriebels. Dan maar naar de uitgang en daar op
zoek? Ik kijk nog eens goed. Heel in de verte komt een man mijn kant uit.
Geklede jas met rugzakje. Bij nadering zie ik dat hij ontzettend moet lachen.
Hij was in de verkeerde richting gelopen, legt hij uit. Hij schudt mij de hand,
de rondreizend gezant en pleitbezorger van Timor-Leste, oftewel de
Democratische Republiek Oost-Timor. In het zelfstandig geworden land is veel opnieuw opgebouwd in
bewonderenswaardig hoog tempo na de verwoesting van nagenoeg alle scholen
als ook de universiteit van Oost-Timor door de Indonesische militaire macht in
1999. De heroprichting van de universiteit (in 2000)
kon plaatsvinden door een actieve lobby van onder anderen de toenmalige eerste
minister van onderwijs, die ik nu binnenlaat in mijn woning. Maar deze keer
komt hij niet voor een lobby, mijn vereerde gast.
“I have come to
see your mother”, informeert hij bij binnenkomst direct mijn kinderen, die
toevallig dit weekend thuis zijn. “I have read
all her publications and I really wanted to meet her. I am so glad I’m
here.” Hij opent zijn rugzak en haalt er een pakje uit. Een geschenk voor mij:
koffie van Timor-Leste. De geëerde eert mij. Hij komt mij opzoeken om met mij
van gedachten te wisselen over ons beider antropologisch onderzoeksveld in het
oosten van Indonesië. Het mijne deels in het verleden, het zijne actueel. Mijn
informatiekist gaat weer open en de ideeën vliegen heen en weer. Nog steeds
goedlachs is hij, vriendelijk en een goed luisteraar. Wat een aimabel persoon.
En dan, na de Indonesische maaltijd, wordt hìj de verteller. Enthousiast over
de opbouw van zijn land, de enorme inzet van velen, maar treurig om de
levensgrote corruptieproblemen, ook in het onderwijs. Er zijn in korte tijd wel
honderden universiteiten de grond uit geschoten. Het zijn nep-universiteiten
waar diploma’s te koop zijn. Er is slechts één echte universiteit, in de
hoofdstad. Onderwijs geven wordt er niet gemakkelijker op door de vele talen
die in het land worden gesproken. Tetun is de nationale taal, hoewel dit niet
in alle gebieden de taal van de bewoners is; in het oosten bij voorbeeld is het
Fataluku de omgangstaal. Daarnaast is het Portugees, de taal van de kolonisator
(tot 1975), nog steeds in gebruik en zijn er invloeden uit het Maleis.
Onderwijshulp van westerse landen is hard nodig. Aan het einde van zijn bezoek
gekomen spreekt nu toch de lobbyist. Hij nodigt mij uit om college te gaan
geven aan ‘de’ universiteit van Timor-Leste. In het Bahasa Indonesia graag,
want Engels komt nauwelijks over. En bij het afscheid worden ook mijn man en
kinderen aangespoord tot een bezoek aan zijn land: ‘I’ll be glad to host you’.
We brengen hem naar de trein en wensen hem, de best denkbare
ambassadeur van Timor-Leste, een voorspoedige reis.
*bibit (Bahasa
Indonesia) – pootgoed, of kiem (van bijvoorbeeld rijst); ook: jonge garde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten