Waddenwijs
Geheel volgens afspraak liggen de sleutels op
tafel, zie ik door de ruit heen. Maar er is één beletsel: ik kan er niet bij,
omdat de deur op slot zit. Daar staan we, man en ik, voor ons stijlvolle
midweeklastminutevakantiehuisje. In de stevige regenbui probeer ik mijn
mobieltje droog te houden terwijl ik de eigenaars op de wal bel. Geen gehoor.
Het 06 nummer misschien. ‘Dit nummer is buiten gebruik,’ klinkt het. Je gaat
een tikje twijfelen aan goede intenties en vertrouwen, maar ik wil het een kans
geven. Kom op, dan eerst maar boodschappen doen. In het dorp staan de
kerstbomen voor de winkels te wankelen in de stormwind. De lichtjes schieten
alle kanten op. We duiken de supermarkt in en daarna koersen we af op de
slijterij voor een flesje met dat lekkere eilander drankje. Een warmmakertje is
wel op zijn plaats. En net als ieder jaar even een praatje met de slijter. Maar
nee, ook deze deur is vergrendeld. De buurvrouw gebiedt ons de ingang van het
belendende winkelpand te nemen. Dit is nieuw. En slim. Want zo worden we vòòr
we de alcoholica bereiken eerst langs een uitgestrekte uitstalling eilandsnuisterijen,
olijven, broodjes, tapas, pizzahapjes en andere overbodigheden gesluisd. We passeren
ze zonder koopaandrang en staan uiteindelijk als vanouds in de kleine slijterij
met de prachtige vloertegels. Maar de slijter ontbreekt. In zijn plaats daagt
de buurvrouw weer op. Niks bijpraten. Kortaf worden we afgerekend.
We
keren terug bij ons adresje. De situatie is onveranderd: dichte deur en
eigenaars onbereikbaar. Grrr. Wie zou de beheerder zijn? Geen idee, stond niet
in de huurovereenkomst. De VVV! Die zal uitkomst bieden. Hernieuwde gang naar
het dorp en bij het VVV-kantoortje naar binnen. Achter de balie wordt druk
overleg gevoerd naar aanleiding van onze vraag. En ja, er komt een naam boven
water van de waarschijnlijke beheerder. ‘Kijk, dat is nou zo leuk op zo’n
eiland. Iedereen kent elkaar,’ troost ik mijzelf een beetje richting man. De
telefoonnummers worden ons netjes op een briefje aangereikt. Fijn. Maar hadden
ze zelf niet even die beheerder voor ons kunnen bellen? We lopen met tegenzin
de warmte uit en de hagelbui in en passeren voor de zoveelste keer deze middag
de karakteristieke eilanderhuisjes. Ze brengen me niet meer in vervoering, vandaag
kijk ik glashard door de eeuwenoude façades heen. Ik zie vele met trolleys en
rugzakjes bepakte personen door de voordeuren ervan naar binnen gaan. Allemaal
te gelde gemaakt bezit, die huisjes. Op een droog plekje bij de muziektent pleegt
man het telefoontje met de beheerder. Het is raak en zij schiet in alle staten.
Misverstand, excuses en ze komt direct naar ons toe. ‘Ik dacht dat jullie een
boot later zouden nemen.’
Doornat kan ik niet zeggen, want de
kleren onder de jas zijn droog gebleven, maar wel koud en ongelukkig betrekken
we het ideale vakantiehuisje. Doodzonde van deze middag, dit gehannes. Er zet
zich iets in mij vast, dat ik hier niet eerder voelde. Het is niet het weer,
want dat houdt zich aan de beloofde vooruitzichten: onweer met hagel, storm en
veel regen. Typisch eilanduitwaaiweer. Het is iets wrangs, iets stekeligs dat
knaagt. Ik probeer er de vinger op te leggen.
Ik ken mijzelf: tegen beter weten in
blijf ik zo graag in plaatjes hangen. Het plaatje van het Franse platteland
bijvoorbeeld waar ik op vakantie liefst de kruidenier, de slager en de bakker
opzoek terwijl de dorpsbevolking mij gemotoriseerd voorbij snelt op weg naar de
hypermarché. Op dit eiland wil ik verblijven in het plaatje van ons-kent-ons, van
een en al gemoedelijkheid. Maar stom, ik heb mijn ogen altijd dicht gehad, hier
ben ik ook allang ingehaald door de kilte van het zakelijke verkeer. Het werd
tijd, dat ik een koude douche kreeg. Maar in dit nieuwe besef kan ik alleen maar
met een zwarte blik naar deze dorpswereld kijken en zie ik een bevolking van
middenstanders die taxibedrijven, restaurants en luxe hebbewinkeltjes drijft
voor mensen met poen; die idyllisch ogende huisjes tot winstobjecten heeft
gemaakt door vaak peperdure verhuur of verkoop aan vooral yuppend Nederland. Er
woont nauwelijks nog een eilander in een eilanderhuisje. Het heeft iets van een
schijndorp dat je wordt voorgeschoteld als een van de laatste stukjes romantiek
in ons land. Als een Potemkin dorp, schiet het door mijn hoofd, dat niet is wat het
lijkt. Eind 18e eeuw liet veldmaarschalk Potemkin
langs de Dnjepr in Rusland aantrekkelijke façades bouwen om bezoekende hoogwaardigheidsbekleders
uit het westen van Europa te misleiden over de werkelijke situatie die minder
fantastisch was.*
De schemering zet al in als we opgedroogd en
warm gedronken, nog bozig maar wel met verse energie buiten ons huisje stappen
voor het eerder beoogde middagwandelingetje. Het wordt niet meer dan een rondje
vuurtoren. De sfeer zit er niet echt in na de koude ontvangst. Bij terugkeer
meldt mijn telefoon ongevraagd ‘Reistijd
naar Thuis 5 uur 57 minuten’ en ‘Geschatte
Aankomsttijd 22.41 u.’ Ik wil niet direct al naar huis, maar het eiland zal
zich morgen van een andere kant moeten laten zien, om mij opnieuw te pakken te
krijgen. Want zo ken ik het niet.
Hij kruist ons pad in de vroege ochtend. Over
de klinkertjes van een zijstraatje komt hij aangelopen. Ik zeg, een beetje als
waarschuwing, een beetje als groet: ‘Oppassen, hè! Het is glad hier.’ Hij
verstaat mij niet maar richt wel het woord tot mij. Een rijzige man achter een
kruiwagen vol met blad. Hij heeft nog een aardige dos zilvergrijs haar. Boven
zijn neus zie ik ook een plukje grijze haartjes. Zijn gezicht is vriendelijk,
zijn huid gegroefd en rood. ‘Dit was mijn parasol.’ Ik begrijp hem niet direct,
ook omdat hij geen reactie geeft op mijn begroeting. ‘Ik had zo’n mooie parasol
in de tuin, hield de zon weg in de zomer.’ Ah, hij komt binnen. Ik buig mij
naar zijn kruiwagen. ‘Een beuk, zo te zien?’ Hij lacht een beetje. ‘Ja, een
beuk. Er groeien hier veel beuken.’ ‘Eiken niet?’ vraag ik nieuwsgierig naar de
toestand op deze plek. Want waar wij vandaan komen, doen eiken goed hun best
maar verloopt hun groei meestal belabberd; mooi volwassen worden ze zelden.
‘Eiken minder. Mijn beuk is omver gewaaid in de storm. De ravage heb je misschien wel gezien.’ We knikken
bevestigend. Enorme
aantallen bomen gingen om, talloze dennen maar ook loofbomen, een fors stuk
duin werd weggeslagen.
Hij begint de situatie uit te leggen.
‘Dennenbomen, dat weet je zeker wel, hebben een heel ander wortelstelsel dan
loofbomen. Dennenbomen leven van het regenwater, daar hebben ze genoeg aan.
Daarom zie je ze ook in de duinen staan, op zandgrond. Loofbomen hebben een
wijdvertakt wortelstelsel, ze halen het water uit de bodem. Bij storm gaat een
dennenboom zo om, maar voor een loofboom om gaat is er zware storm nodig.’ Hij
spreekt heel gearticuleerd, bedient zich thuis van Fries natuurlijk met
misschien een restje eilandertaal ertussendoor.
‘Ik weet niet of ik jullie ophoud?’ ‘Nee, echt
niet hoor.’ De zon schijnt, de lucht is blauw, het is een heerlijke ochtend.
‘Maar past u wel op,’ zeg ik luider nu, ‘er ligt hier en daar nog een laagje
ijs op de klinkers. Mijn man is vanmorgen gevallen op weg naar de bakker.’ ‘Ja,
ik zie het wel. Ik heb kippen achter in de tuin. Toen ik vanmorgen naar ze toe
wilde, zag ik dat het tegelpad bevroren was. Ik ben over het gras gegaan.’
‘Woont u zelfstandig?’ ‘Gelukkig wel, ik heb geen zin om bij de oudjes te gaan
wonen. Ik hoop tot het eind toe in mijn eigen huis te kunnen blijven. Ik heb
hulp, hoor. Van 8 tot 12. Wat ik vooral zo fijn vind, is dat de hulp mijn bed
verschoont. Stofzuigen en eten koken dat kan ik wel zelf. Ik kwam laatst bij de
supermarkt een kennis tegen die verbaasd zei: Fiets jij nog? Ja, misschien is
het bijzonder, ik weet het niet. Het is zoals ik ben.’
‘Weet je zeker dat ik jullie niet ophoud?’ Wij
antwoorden wederom ontkennend. Na de koude douche van gisteren voelt dit
gesprek als een warm bad. Mijn blik blijft vastgekleefd aan zijn ogen. Oude
blauwe ogen die drijven in overvloedig oogvocht. ‘Heeft u altijd hier gewoond?’
‘Geboren en getogen. Ik weet niet of jullie hier bekend zijn, maar ik ben
geboren in het huis tegenover de nieuwe kerk.’ ‘Wij komen hier al tientallen
jaren,’ vertelt mijn man. ‘Dan heb je hier zeker ook wel veel zien veranderen?’
Mijn man houdt zijn reactie even in. Hij krijgt bedenktijd, want er razen net
twee busjes van bouw- en installatiebedrijven voor ons langs. ‘Er wordt veel
gebouwd, er zijn vooral zoveel hotels bij gekomen,’ begint hij. ‘Klopt. Heel
lang was hier maar 1 hotel en ook 1 bus. De bus van het hotel. De rest van het
vervoer ging met paard en wagen. En hier vóór ons, de doorgaande weg. Dat was
een zandweg. Als het erg veel geregend had, werd er nieuw zand op gegooid. Dat
klonk dan wat in, werd de weg harder.’
Oude mensen vinden het fijn als zij een
luisterend oor vinden, is mijn ervaring. Aan deze man leen ik graag mijn oor. Sterker
nog, ik hang aan zijn lippen. Hij is positief en niet bitter geworden door het
leven. Hij vertelt over zijn jeugd. ‘Naast het huis waar ik geboren ben, was
een verlaagd stuk grond waar altijd water bleef staan. ’s Winters bevroor het.
Daar heb ik van mijn vader schaatsen geleerd. Ik herinner mij veel van mijn
vader. Van mijn moeder minder. Wel met dat schaatsen. Ik schaatste naast ons
huis met een vriendje en om ons aan te moedigen zei mijn moeder: wie het snelst
hier is, krijgt een kop warme chocolademelk. Ik weet niet zoveel meer van mijn
moeder, ze was er gewoon altijd. Van mijn vader des te meer, vreemd genoeg. Hij
was schilder, net als ik. Hij leerde mij het vak. Zonder ooit een scheldwoord.
Ik ben een goede schilder geworden, misschien een beetje gek om dat van jezelf
te zeggen. Maar je merkt het ook aan de mensen. Ik heb heel veel goede relaties
overgehouden aan mijn werk. Je moest je werk ook wel goed doen, anders kon je
vertrekken. Zochten de mensen wel een andere schilder. ‘
‘Ik had een lieve vrouw, zes kinderen.’ ‘Wonen
uw kinderen ook hier op het eiland?’ ‘Niet een. Allemaal ver weg. Een zelfs in
het buitenland.’ Hij vertelt het zonder veel emotie. Zijn leven ligt hier, ook
de geschiedenis van zijn leven. ‘Ik heb een mooi leven gehad. Niet altijd
gemakkelijk. Mijn vrouw is tien jaar geleden overleden, ze werd 80. De jaren
daarvoor werd ze getroffen door de ene ziekte na de andere. Een beroerte,
maagkanker. Daarvan is ze heel goed hersteld. Daarna een hartaanval. Ik heb een
mooi leven gehad, maar de laatste jaren met mijn vrouw waren de allermooiste.
Ik ben zo blij dat ik voor haar heb mogen zorgen, dat ik het geluk had dat ik
zelf gezond genoeg was om dat te doen. Ik ben nu 90.’
Hij heeft mij het hele gesprek door intens
aangekeken. Opeens verandert zijn blik. Hij kijkt in het heden, vraagt
geïnteresseerd: ‘Leven jullie ouders nog?’ Wij antwoorden dat zij ook 90 of bijna
90 zijn. ‘Waar komen jullie vandaan? Komen jullie van ver?’ Hij reageert
enthousiast op de stad die wij noemen. ‘O daar ben ik één keer geweest. In
1948, ik was net getrouwd. Mooie stad. Ik ging op bezoek bij een familielid die
woonde in de ….’. Hij peinst een moment,
noemt dan de straat. ‘Zeg ik het goed?’ ‘Jazeker, die ligt er nog steeds,
middenin het centrum.’ ‘Er lag toen een schipbrug over de rivier, het was
natuurlijk net na de oorlog. Het water stond zo laag, dat je vanaf een afstand
de schipbrug helemaal niet kon zien.’ ‘Waar wandelen jullie heen op deze dag?’
‘We gaan richting het baken.’ ‘O dat is een flink eind weg. Daar kom ik niet
meer. Veel plezier, een fijne dag verder.’ Wij wensen hem hetzelfde en drukken
hem nogmaals op het hart dat hij voorzichtig moet zijn met de gladheid. Hij
pakt zijn kruiwagen op en vervolgt zijn voorgenomen route. We kijken hem na, geraakt
door zijn levenshouding. Dan zetten wij er monter ook de benen onder en verlaten
het dorp voor een adembenemende wandeling door alle landschappen van het
eiland. De dag eindigt in striemende hagelstormen op het onmetelijke strand.
Wij zijn de enigen. Bijkans omver geblazen voel je je zo nietig als de meest petieterige
strandlopertjes die schijnbaar als luchtige schuimvlokjes voor je uit hollen
over de vloedlijn. In de grandioze ruimte van de natuur val je samen met je
omgeving. Meer is er niet. Mystiek moment.
Mijn zwarte blik is ver van mij weggewaaid,
mijn zelfbedrog doorgeprikt en alweer gerelativeerd. De oude gevels spreken mij
aan, de winkeltjes trekken mij naar binnen en ik vind warmte in een restaurant.
Eilanders moeten voorzien in hun bestaan en van oudsher zijn zij daarvoor gefocust
op de buitenwereld. ‘Wij houden van de bezoekers,’ verzekert een inwoner mij. ‘Toeristen
doorbreken de alledaagse patronen van een klein eiland, ze behoeden de bewoners
ervoor dat zij teveel op elkaar gaan letten.’
‘Reistijd
naar Thuis: 5 uur 57 minuten’ is opnieuw de mobiele boodschap. Op weg naar
de veerdam buldert de zuidwester storm tegen de automatisch gesloten deuren van
de bus. Dan rukt hij ze in een klap open. De verlichting flikkert, het bloesje
van de chauffeur wappert rond zijn lijf en de buskaartjes die op dit eiland in
al hun vrolijke tinten nog het blad naast het grote stuur sieren, doen hun
uiterste best om uit hun houdertjes te vliegen.
Ik stap op de boot. Terug naar huis met
kostbaarheden in mijn rugzak. Het is weer helemaal goed tussen het eiland en
mij. I’ll
be back.
*De Oekraïne was eind 18e eeuw door Rusland bezet. Voor buitenlandse gasten werd door middel van de Potemkin dorpen de schijn van welvarendheid en dankbaarheid van de boeren in dit gebied jegens hun Russische overheersers aanschouwelijk gemaakt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten