zondag 3 mei 2015

Kanowedervaren



Kanowedervaren

Man sjort de eenpersoons kajak vast op het autodak. Niet met de bedoeling hem na een ritje weer los te maken en in het water neer te laten, maar om de alternatieve kringloopwinkel er een plezier mee te doen. Wijzelf gebruiken deze ijle kano niet meer. We zitten liever samen in onze riante tweepersoons met zitplaatsen als fauteuils. Die aanwinst mogen we tot ons bezit rekenen sinds we onze prehistorische vouwkano hebben opgegeven. We kwamen tot dit bittere afscheid voornamelijk vanwege de plankjes die voor rug- en zitcomfort moesten zorgen maar dat niet meer deden. Tenminste, niet voor onze ruggetjes.

Toch laat het fenomeen vouwkano mij niet los. Steeds vind ik weer nieuwe informatie over dit eigenaardige vaartuig. Enthousiast begin ik man tijdens de autorit te vertellen over een nieuwtje van 70 jaar oud dat ik onlangs vond. Ik ontdekte het op een voor mij persoonlijk heel speciale plaats: in mijn vaders oorlogsdagboek. Ik heb het dagboek pas nog integraal gelezen. Vreemd dat zo’n nalatenschap je volle belangstelling krijgt als de erflater er niet meer is. Nu kan ik mijn vader niets meer daarover vragen. Ik moet het doen met wat hij aan het papier heeft toevertrouwd. In keurig handschrift heeft hij met kleurrijke inkt zijn ervaringen uit het laatste oorlogsjaar opgetekend in 257 gedichten. Op gelinieerde schriftblaadjes.[1] Toen ik een vergeelde pagina naar november 1944 omsloeg viel mijn mond open van verbazing. Op de rechterpagina zag ik zoals steeds de tekst, hier de gedichten 146, 147 en 148, op de linker pagina een kleine foto die mijn reactie veroorzaakte. Het was een stukje uit een krant, dat mijn vader had gefotografeerd.






‘Van welke datum is het stukje en uit welke krant?’ vraagt man. ‘Die feiten zijn helaas buiten beeld gebleven,’ antwoord ik. ‘Het kan een bericht zijn geweest uit Vrij Nederland, Trouw, of een minder bekend illegaal blad. Ik weet het niet; mijn vader heeft geen tekst bij zijn foto geschreven.’ Ik leg uit wat mijn verbazing opriep. Waar mijn blik aan vastgeplakt bleef, was in eerste instantie niet de tekst maar de afbeelding van een boot met twee mannen erin. Was het een kano? Met loep ontwaarde ik een vouwkano met zeiltjes die sterk leek op het model dat wijzelf kort geleden bezaten. Daarmee konden wij ook zeilen. Ik werd er helemaal opgewonden van. Grappig hoe het samenviel: op een foto zo lang geleden door mijn vader genomen herkende ik een beeld van onze ex-kano. Bij de plaat hoorde een tekst met vetgedrukte kop die luidde: ‘“Wij willen er vandoor; naar Engeland” –zeiden twee Nederlandsche officieren; en thans zijn ze er.’ Daarbij een artikeltje dat met het blote oog niet was te lezen. Ik moest er een loep bij pakken om het te ontcijferen. Toen ik opstond dwarrelden stukjes bijna vergaan papier uit het schrift van mijn schoot naar de grond. Met loep, daarna met dradenteller en nieuwe leesbril ging ik het berichtje te lijf. Op enkele woorden na met succes.

‘Vertel eens wat je las,’ nodigt man uit. Yes! Ik kan losbarsten en aan mijn verhaal komt bijna geen eind. Ik had een interview gelezen met twee Nederlandse officieren die naar Engeland wilden ontsnappen. De mannen waren om te beginnen op zoek gegaan naar een vouwkano, jawel. Die was erg moeilijk te krijgen, zeiden ze, omdat meer mensen daar op aasden. Maar uiteindelijk vonden de officieren er een en begonnen met de voorbereidingen voor hun vlucht. In afwachting van een maanloze nacht en kalme oostenwind verzamelden ze proviand en oefenden geregeld om in het duister de boot geruisloos in elkaar te zetten. In juni was het zover. In de nacht voor het gepland vertrek loodsten zij hun spullen onopgemerkt langs de Duitse schildwachten bij het strand. Ze begroeven kano, proviand en uitrusting in het zand. De nacht daarop lukte het om onhoorbaar in zee te steken. Een paar kilometer uit de kust zetten ze een ‘voorwereldlijk’ motortje aan dat het prompt begaf en niet te herstellen was. Ze smeten het overboord. Ze hadden niets bij zich om hun route te bepalen, beschikten zelf ook niet over navigatiekennis en hadden nog nooit op zee gevaren. Ze hesen de zeiltjes. Vier dagen leefden ze op hun rantsoenen. De volgende dag zag een Engelse torpedojager ‘zeil in zicht’ en nam hen op. Een paar uur later arriveerden de twee in Engeland. Ze werden na onderzoek van hun beweringen door H.M. Koningin Wilhelmina ontvangen, ‘die hen prees om hun moed en doorzettingsvermogen en hun geluk wenschte met hun veilige aankomst.’ De twee vertelden de interviewer, dat zij als officieren bij de Prinses Irene Brigade vanuit Engeland wilden gaan werken voor Nederland. ‘Want met den mof hebben wij nog een appeltje te schillen. En de menschen moeten vrij.’

Ik was bekend met het feit dat Nederlanders in de Tweede Wereldoorlog soms gebruik hadden gemaakt van een vouwkano om over de Noordzee te ontkomen aan de Duitse bezetting. Ouderwetse bootvluchtelingen. Zo kende ik het verhaal van twee broers uit Rotterdam die er in september 1941 mee naar Engeland waren gevaren. In Sizewell (Suffolk) is een monument opgericht ter nagedachtenis aan deze en andere Engelandvaarders.[2] Maar het interview waarover ik mij had gebogen, gaf iets extra’s door de details van de persoonlijke ervaringen. De foto van deze kanovaarders is in combinatie met de tekst veelzeggend. De scene moet zijn vastgelegd vanaf de torpedojager. Want de beide mannen zijn van bovenaf tussen de zeilen zichtbaar. Ze zijn stevig aangekleed, muts en zonnebril op. Achterin is een van beiden in de weer met een peddel, hij stuurt bij zo te zien; de voorste geeft met zijn rechterarm aanwijzingen om naar rechts –kennelijk richting torpedojager- te koersen. Het plaatje zal vanuit Engeland zijn verspreid en in een (ondergronds?) blad zijn afgedrukt.

‘Mijn vader fotografeerde veel in de oorlog,’ informeer ik man. ‘Waarschijnlijk had hij een boxje,’ vermoedt mijn rijder en hij remt af voor het rode stoplicht. ‘Zijn foto van het krantenartikel is bijzonder goed gelukt, haarscherp, anders had ik die kleine lettertjes ook met een hulpstuk niet kunnen lezen. Hij schrijft in zijn oorlogsdagboek dat hij zijn foto’s liet ontwikkelen en afdrukken bij een fotograaf in een nabij gelegen stadje. Die fotograaf, dat was het linke, was tevens landwacht, een NSB’er. Maar mijn vader wilde zijn afdrukjes. Zou die landwacht ook deze foto hebben laten passeren?’ ‘Er kan evengoed een minder spannend scenario van toepassing zijn geweest,’ denkt man. ‘Je vader kan het krantenartikel ook na de oorlog hebben gefotografeerd uit een blad dat hij sinds de oorlog had bewaard’. ‘Maar waarom dan niet het knipsel ingeplakt? Ik heb meer knipsels in zijn dagboek gevonden.’ Ik zeg dat ik ga voor het spannendste scenario, ook omdat de foto qua afmetingen en het gegolfde witte randje exact gelijk is aan zijn andere dagboekfoto’s uit die oorlogsmaanden, veelal tamelijk onschuldige kiekjes.

‘Maar dit verhaal is nog niet af,’ waarschuw ik, want ik had nog één onopgelost probleem. ‘De periode waarbij mijn vader de foto in zijn dagboek heeft geplakt, november 1944, kan niet overeenkomen met het jaar van publicatie van het bewuste krantenartikel. Want in 1944 was het allang niet meer mogelijk het Nederlandse strand te bereiken.’ ‘Klopt. Alles was afgezet en stond onder scherpe bewaking. De vluchtactie moet veel eerder zijn uitgevoerd.’

            ‘Ik ging speuren op internet,’ ga ik door. ‘Nu komt het. Ik vond gedenkwaardige verhalen over veel mislukte en minder veel geslaagde oversteken in boten en bootjes naar Engeland. Maar ik herkende ze niet en ik zocht verder op andere sites. Even later had ik precies dezelfde afbeelding als die op mijn vaders dagboekfoto op mijn computerscherm staan. Jammer genoeg los, zonder bijgaande tekst. Ik klikte weer een andere site aan en daar, in “KATWIJK IN OORLOG, Weekblad voor Katwijk aan Zee, Katwijk aan den Rijn, Valkenburg en Rijnsburg” stond het: het verhaal dat ik op mijn vaders foto ontcijferd had. In andere bewoordingen opgetekend, maar onmiskenbaar dezelfde gebeurtenis. De details in de verslaglegging klopten. Ook kreeg ik nieuwe informatie. De kanovaarders werden met name genoemd: Jaap van Hamel en Ruud van Daalen Wetters. Zij waren vertrokken op 21 juni 1941 en kwamen op 26 juni in Engeland aan. Via het tunneltje bij het Zeehospitium bij Katwijk hadden ze de zee bereikt, met een buitenboordmotortje en een vouwkano. De mannen vertelden ook in deze tekst dat zij vooraf hadden geoefend om kleine onderdelen van hun boot in het donker stil in elkaar te zetten, dat op zee de motor weigerde, dat zij die overboord hadden gegooid en zeilend hun tocht hadden vervolgd en dat na vijf dagen een Engels oorlogsschip hen meenam. Ze hadden erge dorst gehad en konden eenmaal aan boord van het schip niet meer lopen.’

            Met deze vondst was mijn zoektocht klaar. Door de foto van mijn vader was ik te weten gekomen dat de afbeelding van de twee mannen in hun vouwkano hoort bij de namen en de datum die ik via internet had achterhaald.



Man parkeert voor de poort van het kringloopbedrijfje, waar we onze eenpersoons kajak moeten zien kwijt te raken. De auto stopt en ik stop over mijn hobby. We zijn nog maar nauwelijks uitgestapt, of een medewerker die ons van een afstandje heeft gadegeslagen, maakt aanstalten naar ons toe te lopen. Ik gebaar met een vragend gezicht naar de kano op het autodak en dan naar hem. De man knikt en nadert de parkeerplaats.

En juist op het moment dat hij voor ons staat en we samen de vracht van de auto willen halen, duikt achter ons iemand op die zegt: ‘Wilt u ‘m verkopen? Ik ben al heel lang op zoek naar precies zo’n kajak. Ik ben daar aan het picknicken,’ en hij wijst naar zijn busje aan de overkant van de straat. ‘Is ie helemaal in orde?’ ‘Helemaal,’ verzekert manlief. Het komt er toch wat onzeker uit. Hij voelt zich net als ik bijzonder opgelaten. Klem gezet tussen twee liefhebbers die allebei hun eigen portie aandacht opeisen. We kijken van de een naar de ander, onkundig hoe te handelen in deze situatie. ‘Ja, dit kan niet,’ begint de bedrijfsmedewerker boos en ongeduldig. ‘Straks komt mijn baas terug en als hij dit ziet gebeuren, zit ik in de problemen. Kom, we brengen de boot naar achteren.’ Wij houden in deze impasse als reserve argument achter de hand het feit dat de kano nog steeds op onze auto ligt. ‘Oh sorry,’ richt de picknick man zich nu rechtstreeks tot de man van de kringloop, ‘ik wil je echt niet in de problemen helpen. Laat maar.’ Hij lacht. Hij heeft direct mijn sympathie. ‘Ik vond hem alleen zo mooi, zocht ik al een tijdje. Ik ging er spontaan op af.’

Maar voor het standpunt van de kringloopmedewerker kan ik begrip opbrengen. Stel je voor: er ontstaat een levendige handel voor de ingang van het kringloopbedrijf. Mensen hebben hun tentjes op de trottoirs opgeslagen en telkens als er een nieuw vrachtje komt aangereden spoeden zij zich erheen en doen een bod op de goederen die hun interesse hebben. Elk bod is goed genoeg, want de kringloopwinkel betaalt niets voor ingebrachte spullen. En het slot van het liedje is, dat het sukkelende bedrijfje kan inpakken.

‘Ach nee, als het zo ligt. Neemt u hem dan maar,’ trekt de kringloop zich met een dikke frons en handen in de afweer terug. Beide gegadigden gaan nog even voort om in woord en gebaar opperbest niet voor elkaar onder te doen in toegeeflijkheid. ‘We moeten het snel doen,’ wint de kringloop deze wedstrijd en hij begint al met tillen. ‘Straks komt mijn baas, hij mag dit niet zien.’ Met de picknick man half struikelend aan het andere eind van de kajak achter zich aan zoeft hij pijlsnel naar de overkant van de straat en legt de boot neer op het busje als betrof het een luchtig opblaasding. Hij kijkt om zich heen, klopt zijn handen af, recht zijn rug en stapt dan de straat weer over. ‘Ik heb nog wel andere spullen voor je, hoor,’ meld ik als goedmakertje wanneer hij terug is bij onze auto. Ik duik achterin en zie dat zijn glimlach het zuur verliest terwijl ik hem de volle tassen aanreik. ‘Dank u wel!’ Ik krijg een knipoog. Het zit wel goed. Aan de overkant hoor ik de nieuwe eigenaar uitroepen: ‘We hebben een boot!’ Hij draagt zijn dochtertje uit de auto, houdt haar hoog om haar het bewijs te tonen en uitgelaten springen ze samen om het busje heen.



‘Heb je er nog iets voor gekregen?’ vraag ik manlief als we de straat uitrijden. Hij opent zijn hand. De twee tientjes die de picknick man als enig contant geld los in zijn broekzak had, liggen als aardige bonus verfrommeld in zijn handpalm. ‘Eerste spaargeld voor een nieuw model lichtgewicht vouwkano?’ vraag ik tegen beter weten in. ‘Zijn die er dan?’

Engelandvaarders waagden hun leven in eenvoudige vouwkano’s. Maar door latere ontwikkelingen zijn de boten een stuk veiliger geworden, hoewel tochten hiermee op zee een spannend avontuur zijn gebleven. Iemand die daarvoor niet terugschrok was de schrijver Paul Theroux.

‘Wist je dat Paul Theroux, ja de vader van Louis, in de Pacific van eiland naar eiland heeft gevaren in een vouwkano? Naar zijn idee zou je een beter contact met de bewoners krijgen wanneer je op een eiland zou landen met een kano, dan wanneer je per bus of taxi zou arriveren. Hij heeft er een boek over geschreven. Door zijn manier van reizen had hij inderdaad ongewone ontmoetingen met de bevolking. Hij sprak lokale vissers op zee en wanneer hij aan de kust zijn boot parkeerde of juist in elkaar zette, had hij altijd publiek. Maar hij ontmoette ook bijzondere blanken. Op een middag peddelde hij tussen de Trobriand eilanden toen langszij een motorboot opdook met aan boord een Duitse antropoloog. Die had direct de vouwkano van Theroux herkend als Duits en was nieuwsgierig geworden naar de bestuurder.’[3]

In Duitsland zijn al vanaf de eerste helft van de vorige eeuw diverse types vouwkano ontwikkeld en geproduceerd waaronder ook onze ex. Het oudste merk is waarschijnlijk Klepper. In 1907 startte Johann Klepper uit Rosenheim de productie. Kleppers worden nog steeds gemaakt. De frames zijn nog steeds van verlijmd berken- en essenhout maar ook frames van lichte aluminium materialen worden toegepast. De peddels zijn van hout gebleven.[4]

Die van Theroux was een Klepper, heb ik ontdekt. Een zeewaardige Klepper Aerius Expedition om precies te zijn, een model dat vanaf de tweede helft van de vorige eeuw steeds verder is ontwikkeld. Heel wat sportievelingen en wetenschappers maakten voor hun tochten gebruik van dit type. Maar ook militaire expedities werden ermee uitgerust, bijvoorbeeld in de Falkland oorlog. Dus ja,' besluit ik mijn betoog, ‘er zijn nieuwe lichtgewicht vouwkano’s. Ik kwam het blog tegen van een Duitse vouwkanofanaat die in 2012 met zijn Klepper Aerius over de Duitse en Deense zeeën zeilde. Hij noemt zijn boot een ‘lebendes Fossil’ dat ‘kippstabil’ en ‘praktisch unsinkbar’ is. Wat wil je nog meer? Hij noemt zichzelf wel een ‘anachronistischer Exot’, dat dan weer wel. Maar goed, zo voel ik mij ook vaak.’

Man blikt of bloost niet. Ik krijg een glimlach en twee tientjes. Hij schakelt de motor uit. Hij heeft zijn anachronistische exoot weer thuis gebracht.





[1] E. van Dijk, Oorlogsdagboek over de periode van 25 april 1944 t/m 28 mei 1945 te Laren (Gld.), in dichtvorm gevat van 27 november 1945 t/m 27 februari 1946.
 [2] Zie mijn Blog: Leipziger Faltbootbau – Stern en de daar genoemde verwijzingen.

[3] The Happy Isles of Oceania; Paddling the Pacific 1992: 140.


[4] Het eerste model werd gebouwd in 1905 door architectuur student Alfred Heurich. Het houten frame van de Klepper wijkt af van dat van onze voormalige eigen vouwkano die een product van de zeldzamer LFB bleek te zijn. De opbouw van de Klepper lijkt, afgaande op tekeningen en foto’s, meer verwant aan die van de algemenere Kolibri’s van MTW die tot 1990 werden gebouwd. (Zie mijn Blog: Leipziger Faltbootbau.) Pouch is een ander Duits vouwkanomerk; het bestaat nog steeds. Buiten Duitsland worden sinds 1974 in Noorwegen lichtgewicht vouwkano’s geproduceerd en ook in Amerika staat een fabriek.

Zie verder o.a.:


-     Artikel in NRC, 12-04-2012.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten