donderdag 24 april 2014

Strak te gast.be



Strak te gast.be

De deur zit op slot. Vreemd, voor een hotel. Ik speur het donker glanzende oppervlak af op zoek naar hulp. Helemaal bovenaan ontdek ik een sierlijk beschreven bordje, dat me opdraagt de trekbel te gebruiken. Trekbel, trekbel. Zoek, zoek. Ah, rechts van mij hangt een enorme bel aan een koord. Dit soort vanzelfsprekendheden zie ik vaak over het hoofd. Ze zijn gewoon te groot. Na het schellen gaat de deur open en een vriendelijk manspersoon noodt mijn man en mij binnen terwijl twee witte pluizebolletjes over onze voeten heen en weer tuimelen en ons bijna de voortgang beletten. De witjes blijken minieme laag bij de grondse hondjes te zijn. ‘Nedèrrlands of Frans?’ vraagt de spreekbuis van het ontvangstcomité. Na mijn antwoord gaat hij, babbelend in mooi accent Nederlands, ons voor naar de receptiebalie. Zijn volgende vraag is, of we de auto met de neus 90 graden kunnen draaien; dan staat hij gelijk met de overige voertuigen op de parkeerplaats. Dus als we dat straks zeker doen, dan kan hij nu overgaan op het checken van de reservering. Onze namen. Hij duikt achter de computer. Ik laat mijn ogen rondgaan. Tegenover de balie staat een bank, die oorspronkelijk voor gasten bedoeld zal zijn, maar thans geheel dienstbaar is gemaakt aan de witte bolletjes. Handdoeken, dekentjes, speeltjes, eten en twee tassen vol met reservemogelijkheden zwerven over het zitgedeelte. ‘Eén nacht zei u? Ik kan et ier niet vinden. Et staat ier niet,’ mompelt de gastheer vanachter zijn beeldscherm. ‘O nee, ik zie et al! Ik keek bij de verkeerde dag. Tja, de Paasdagen è? Ik raak ermee in de war. Nu weet ik, vandaag is dinsdag.’

Hij brengt het gesprek op het diner. Gebruiken wij het in het hotel? Dan wil hij dat graag van tevoren vernemen. We twijfelen. Veel keus hebben we niet in dit dorp. Een pizza house en een pita tent schoten ons op weg hierheen voorbij. ‘Kunnen we de kaart even inzien?’ vraag ik om tijd te winnen. ‘Nee, vandaag niet van de kaart.’ ‘Wat kunt u ons dan als diner aanbieden?’ Weg is hij. Maar hij komt terug. ‘Et zal iets worden met kipfilet, groenten, een sausje daarbij en dan aardappelpuree of pasta. ‘Of frites’, brengt mijn man in. Nu of nooit, zal hij denken; ik ben nu in België. ‘Nee, vandaag geen friten. Woensdag friten.’ ‘Ach, dan doen we toch of het woensdag is vandaag? U was zojuist ook al even in de war tijdens het inchecken.’ Hij kan de humor waarderen, maar laat zich niet van de wijs brengen en sluit zijn programma af: ‘Een klein voorafje maar geen dessert.’ Hij noemt de prijs. Wat willen we? We besluiten tot diner binnenshuis. ‘Maar vanaf zeven uur.’ Daarmee kunnen wij het eens zijn. ‘Dan drinken we hier toch zo’n lekker Belgisch biertje vooraf?’ stellen we optimistisch voor. Natuurlijk kan dat. ‘Maar vanaf zeven uur.’

Hij loodst ons de duistere gangen door en stopt voor kamer 13. Ik dacht dat die niet bestond in hotels? Ier wel. ‘Ik geef u de kamer superieur.’ Terwijl hij de deur opent, legt hij omstandig en meerdere malen toegangscodes voor deur, verlichting en Wifi uit.

De kamer is werkelijk superieur en het avondmaal zo mogelijk superieurder. Drie amuses die ik niet kan navertellen, zo smakelijk en verfijnd. Subliem is de salade, daarna inderdaad de kipfilet, gevuld met groene en witte asperges in een saus van 17 kruiden met gekookte aardappeltjes en daarbij een bier van de plaatselijke abdij. De hotelhouder legt het allemaal uit en serveert zonder verdere opsmuk.




 Na een diep weggeronkte nacht wacht ons de volgende ochtend de tegenzin van de terugreis. We nemen hartelijk afscheid van onze gastheer. Het verblijf was boven verwachting. Heeft hij tips voor een mooie route huiswaarts? We willen starten via binnenwegen. Links van het hotel was ons een lieflijk door de heuvels slingerend weggetje opgevallen. Kunnen we dat niet nemen? ‘Nee dat kan niet.’ ‘Het loopt toch niet dood? En het is geen eenrichtingsverkeer.’ ‘Nee et kan niet. Te smal, auto’s kunnen niet langs elkaar.’

Na handen schudden en aaitjes over de witte mormels stappen we in de auto en draaien zorgeloos het weggetje links van het hotel in. Heldere vergezichten tegemoet, geen verkeer.



Autistisch spectrum, blijft het in mijn hoofd kleven. Ik weet et zeker.


© Toos van Dijk

maandag 21 april 2014

Vakantie thuis



Vakantie thuis
‘Ik wil dat de vakantie voor mij ligt als …………’ begin ik vertwijfeld uit te roepen richting man. Ik zoek een passende metafoor om mijn wens zo goed mogelijk onder woorden te brengen. Mijn vertwijfeling geeft aan, dat ik al heb kunnen vaststellen hoe de vakantie er niet moet uitzien: hij moet niet zijn als een van verplichtingen overlopende dreigbrief die mij wordt voorgehouden – eigen wending aan een dichtregel van Ellen Warmond die mij te binnen schiet. Eerder als een onbeschreven blad. 
Ik sta aan het begin van de meivakantie. De afspraak was: we blijven thuis en gaan genieten van uitslapen, wat klungelen, beetje computeren, beetje wandelen, wat tuinieren. We hoeven niet weg. We krijgen geen last van pak- en reisstress, we blijven ontspannen in home sweet home. Maar in de loop van de eerste vakantiedag is aan het onschuldig klungelen al een aanzienlijk bewerkelijker planning toegevoegd en voor de avond valt, liggen er tot in detail beschreven to do lijstjes op tafel. Ik weet het, ik doe het allemaal mijzelf aan: als het toch regent, kunnen we eindelijk de zolder gaan opruimen en misschien een stukje van de garage; als het droog is, moeten we het terras eens grondig reinigen; en bij droog of bij nat weer ook die en die bezoeken daar komt anders nooit iets van, bovendien hebben we nog een verjaardag en een huwelijksfeest, dan de ouders –ik moet voor die CIZ-verklaring bellen en de ZZP waarden ergens te weten komen, een gesprek in het verzorgingshuis staat op het programma en ik moet de huisarts inlichten-; ja en aan onszelf moeten wij ook denken, wij moeten wandelen, fietsen, zwemmen want dat is goed voor ons …...  Die hele vakantie vliegt mij ineens aan. Thuis-blijf-stress bestaat ook, dringt het tot mij door. Wat als we wel op reis waren gegaan? Naast de pre-vakantie-stress hadden we in elk geval die lijstjes niet kunnen afwerken.
Het staat mij nu helder voor de geest. Ik wil dat de vakantie zo voor mij ligt als de dag die daar, wanneer ik de tuindeuren heb opengeslagen, in de ochtenddauw ligt uitgestrekt, onbetreden, fris, geen zicht dan alleen een dromerig vaaggekleurd waas, verder leeg. Er zijn geen PLANNEN. Ik besef dat ik de afgelopen maanden werd overbelast door mijn werk en daarom nu niets kan velen. Zelfs lieve voorstellen van man worden momenteel niet gehonoreerd. Ik leg uit en hij zegt: ‘De tijd is helemaal van jou.’ Weldadig stroomt deze heerlijke opmerking naar alle deeltjes van mijn lijf. Ik veer op. Weg met de lijstjes. Ik ga opnieuw mijn vakantie aansnijden en nu als een romige taart. Ik gooi de tuindeuren open en laat de dag kalm naar mij toekomen. Niets heb ik te doen dan genieten van de geuren van de bloesems, de geluidjes van de vogels, het bescheiden zonnetje. RUST, rust, rust, rust. De taart smaakt mij werkelijk voortreffelijk. Ik neem nog een stuk.

Mmmmmm, wat zal ik eens gaan doen? Waar heb ik nou mijn lijstjes gelaten?




Changement de décor

Zodra de dag als een dreigbrief
in mijn kamer wordt geschoven
worden de rode zegels van de droom
door snelle messen zonlicht losgebroken

huizen slaan traag hun bittere ogen op
en sterren vallen doodsbleek uit hun banen
terwijl de zwijgende schildwachten
nachtdroom en dagdroom haastig
elkaar hun plaatsen afstaan
legt het vuurpeloton van de twaalf
nieuwe uren bedaard op mij aan

  Uit: ‘Proeftuin’, Ellen Warmond (1953)