zondag 23 september 2012

Koninklijk



Koninklijk

Griepje. Dat ‘pje’ dat hoop ik maar. Verveeld lig ik op mijn ziekbed te midden van de tissues en de anti-hoest middelen. Ik word moe van alles waaraan ik begin. Dan maar flink passief de TV aan. Sinds jaren kan ik weer eens getuige zijn van het volledige ritueel van Prinsjesdag. Laat ik deze gelegenheid maar te baat nemen. Altijd al iets gehad met de monarchie en ons koningshuis. Dat deze mij als jong meisje fascineerden, vind ik niet vreemd. Maar dat ik mij als volwassen, links georiënteerde, goed opgeleide vrouw nog steeds aangetrokken voel tot veel wat koninklijk is, dat begrijp ik niet. Erfelijke posities en niet gedeelde rijkdom druisen zo in tegen mijn principes. Er zijn meer volwassen, links georiënteerde, goed opgeleide vrouwen, die lijden aan hetzelfde euvel. Er is al flink wat afgefilosofeerd en uitgedacht over dit fenomeen, maar niets raakt de kern. Het zal wel iets met oerinstincten te maken hebben. Als een sprookje, waarin oeroude thema’s verborgen liggen, bedekt door het verhaal. Ik maak mij niet meer druk over het waarom van mijn fascinatie; het verschijnsel is er gewoon en ik probeer mij als vrouw op leeftijd te beheersen. Maar als kind was ik bevlogen aan het werk. Ik knipte koninklijke foto’s uit tijdschriften van mijn ouders en plakte die in mijn fotoboeken. Ik wist alles van Europese vorstenhuizen en hun onderlinge relaties. Las over ‘onze’ opgroeiende prinsessen, bekeek de foto’s nauwkeurig en probeerde mij voor te stellen, hoe zij door de prachtig gebogen gangen van de zijvleugels van paleis Soestdijk zouden lopen. Hoe zou dat voelen? Hoe zou de hal, achter de bordesdeuren eruit zien? En zou er ook een w.c. zijn? Hoe zou het ontlasten in zijn werk moeten gaan voor de koningin in zo’n prachtig avondtoilet? Het zou allemaal niet passen, in elke betekenis van het woord. Het leek mij daarom het meest voor de hand liggende, dat de koningin nooit naar de w.c. ging. Dus nee, er zou geen w.c. zijn. Het paleis intrigeerde mij mateloos. Als ik daar toch eens binnen zou mogen kijken………..

En dan, op een dag sta ik binnen en wil ALLES zien. Toen het paleis werd opengesteld voor publiek, wist ik mij aanvankelijk nog te bedwingen. Ik ging toch niet mijn kinderlijke droom volgen? Maar toen er een tentoonstelling gewijd aan de graficus M.C. Escher werd georganiseerd hield ik het niet meer. Mij werd een prachtig alibi geboden om het paleis te gaan betreden. Ik mocht het doorkruisen als bezoeker van een werkelijk unieke tentoonstelling.
Ik sta in de werkkamer van de voormalig hoofdbewoonster en houd de deurkruk in mijn handen die zij zo vaak naar beneden moet hebben gedrukt om het terras te kunnen bereiken. Ik bedenk in welke gemoedstoestanden zij dit zal hebben gedaan: vertwijfeld, verdrietig, boos, of blij, dankbaar? Toch moet ik, terwijl ik hier door het paleis wandel, vooral denken aan groot verdriet dat het huis tijdens haar leven meerdere malen heeft beheerst. In de werkkamer ligt een zalmkleurig tapijt op de grond, de wanden zijn zachtgeel gekleurd. Was het altijd zo, die zachte tinten? Naast de hare was zijn werkkamer, met blauw tapijt. Het grote raam kon hij naar beneden, tot in het souterrain laten zakken, zodat hij met een stap op het terras stond. Voordat prinses Juliana en prins Bernhard hier kwamen wonen vond de laatste ingrijpende verbouwing plaats, in 1937, tijdens hun huwelijksreis. Het paleis werd gebruiksklaar gemaakt voor een gezin. De privé vertrekken zijn nu van mens en het meeste meubilair verlaten, de boekenkasten leeggehaald. Toch ogen de werkkamers ook kaal niet groot. Hetzelfde geldt voor de woonkamer en de eetkamer. In de laatste staan twee dressoirs en de gladhouten eettafel met tafelbel. De stoelen rond de tafel waren oorspronkelijk bekleed met zwijnenleer, dat nu is vervangen. Het geheel was een cadeau van Curaçao voor het destijds jonggehuwde paar. Als HIJ tijdens de maaltijd op de tafelbel drukte, zo wordt de bezoekers verteld, kwam een lakei in vol ornaat opdraven. Met de maaltijd uit de voedsellift die vanuit de keuken, in de keldergewelven, omhoog was gestuurd. Hij bediende de tafelbel, zij diende het land.

Traditionele beelden schuiven voorbij op mijn TV. Tijdens de rijtoer wordt de historische betekenis van Prinsjesdag door de commentator uit de doeken gedaan. En het nieuwe van deze derde dinsdag in september, zo babbelt de commentator verder, is dat er dit jaar (het is 2012) enkele lijfwachten meelopen naast de gouden koets. De mannen doen mij denken aan de beschermers van de Amerikaanse president. Ze lopen net zo en zien er hetzelfde uit: onopvallend donker pak, colbertje hangt los (want gereed om te rennen?), oortje in, uiteraard voortdurend om zich heen kijkend. Zou de waxinelichthoudergooier van vorig jaar opnieuw een kansje wagen? Of nee, die was voor een dagje even vastgezet. Ik vraag mij wel af: Wat is nou de bedoeling van al die honderden soldaten en matrozen met geweer langs de route? En de Cavalerie Ere-escorte nabij de gouden koets? Al die cavaleristen rijden met getrokken zwaard. Genoeg bescherming voor de koningin toch?
Ik registreer de aankomst bij de Ridderzaal en laat de troonrede op mij neerdalen. Met –heel  traditioneel- de slechte boodschap voor de economie; een zwaar jaar staat ons te wachten. Dan zie ik de koningin de Ridderzaal verlaten en aanvaardt de stoet de terugtocht naar paleis Noordeinde. Het valt mij op, dat het span glimmend zwarte paarden dat de gouden koets trekt - dit jaar acht Friese, volgend jaar zijn het acht Gelderse verneem ik -, niet geheel in cadans loopt. Het voorste paard links (voor de kijker) trekt alsmaar opzij met zijn of haar hoofd. Het hoofdstel zit het dier niet lekker, lijkt mij. Ik volg mijn koortsbeelden en zie dit paard de andere zeven meenemen in een poging zich te bevrijden. ‘Met z’n achten staan we sterk. Kom op, we kunnen die mannetjes in hun witte broeken en zwarte pakken de baas!’ De linksvoor is bijna losgebroken, de koets maakt steeds meer vaart. De lijfwachten kijken nerveus. Dan beweegt het handvat aan de gouden deur van het rijtuig, van binnenuit wordt het portier geopend en H.M. verschijnt op de treeplank. ‘Laat mij maar even’, gebiedt ze de mannetjes. Ze gooit haar medium stiletto’s met een ferme zwaai de menigte in, trekt haar toilet op tot kniehoogte en springt. Onder aanmoediging van het volk zet ze op kousenvoeten een spurt in naar het voorste paard. Zij wint de wedstrijd, grijpt het paard bij hoofdstel en teugel en wipt er soepel bovenop. Ja, je kunt zien dat mevrouw nog steeds rijvaardig is, ondanks haar hoge leeftijd (74). Haar lange jurk (champagnekleurige zijde met zwart kant) bolt aan de achterzijde netjes rond de kont van het paard, haar mouwpanden wapperen stevig in de wind. De mannetjes zijn compleet in verwarring. Dit hebben ze niet geoefend gisteren op het Scheveningse strand. Wat te doen? Als de Majesteit de teugels in handen heeft, zit er niets anders op dan haar te volgen. Het volk is uitzinnig van trots en H.M. grijnst. Ze hoeft niet meer te zwaaien want dat kan niet; haar handen hebben werk te doen. Zij voert het tempo nog even op. Dit is de intocht van haar leven. Zo heeft ze het allang gewild. Eigenhandig voert zij de stoet tot precies bij de voordeur van haar werkpaleis, stopt en stijgt af. Ze trekt haar jurk recht en strijkt hem met een hand even glad. De hoed staat nog steeds als een huis en alle veertjes hangen er nog aan. Een lakei komt buiten adem aangerend met haar muiltjes. En terwijl hij die rond haar voeten plaatst (ze passen!), slaakt zij een uitgelaten zucht: “Hè, dat was heeeeeerlijk!” Een oorverdovend ‘Oranje boven’ klatert haar tegemoet. Ik schrik wakker.

zaterdag 22 september 2012

Nieuwe tandarts



Nieuwe tandarts

Mijn lieve, goed luisterende, mooi vertellende, geduldige tandarts gaat met pensioen. Zonder een al dan niet feestelijk afscheid, dat wil hij niet. Hij beveelt man en mij zijn opvolger aan: een kundig iemand die niet direct dollartekens in zijn ogen heeft. Wij stelden het moment van kennismaking met de nieuwe tandarts steeds uit, maar na een bescheiden herinneringskaartje moesten we wel. Vonden we. We betraden het ruime pand van de groepspraktijk en na een kwartier in de wachtkamer te hebben doorgebracht en elkaar al stilletjes opmerkingen te hebben toegefluisterd in de trant van: is dit de teneur?, worden we binnengeroepen.
Daar staat hij. De Nieuwe Tandarts. Een jongeman, een vlotte prater, zo blijkt al snel. Hij excuseert zich voor de wachttijd: hij neemt tijd voor al die patiënten die hij heeft overgenomen en voor ’t eerst ziet. Hij stelt direct de regels, zoals: ”Er wordt niet gewisseld.” “???” “Van tandarts binnen deze groepspraktijk, bedoel ik.”  Daarop spreekt hij zichzelf al bijna tegen, want hij zegt: “Het voordeel van een groepspraktijk is, dat we er altijd zijn. In de zomervakantie, met Kerst, we zijn altijd open.” Ik kan het niet laten en merk op:  “Dus dan wordt er gewisseld.” “Eh, ja”, moet hij toegeven. Die man wekt iets bij mij op, iets recalcitrants. “Allebei, gezond?” “Nou, net een griepje achter de rug. Eerste dag buiten.” Terwijl hij mij te kennen geeft, dat ik mij neer mag leggen in zijn stoel, informeert hij bijna terloops met een retorisch klinkende vraag: “U poetst allebei electrisch?” “Hij wel”, ik knik richting manlief die terzijde zit en zeg verder niets om de spanning even te laten oplopen. Zonder dat ik mijn nieuwe tandarts aankijk, weet ik dat hij op dit moment zijn wenkbrauwen fronst. Ik wacht. En ja hoor, daar komt het. Een exposé over de must van een electrische tandenborstel gekoppeld aan een voor mij nauwelijks te volgen uitleg over tandvlees dat zich met zoveel millimeters per jaar terugtrekt en zich dus bij mij nu zo’n 45x zoveel millimeters van mijn tanden en kiezen zal hebben teruggetrokken. Zo’n verhaal gaat totaal langs mij heen. Ik ben niet van de getallen. Wel wil ik nog opmerken dat hij met die 45 aan de heel gunstige kant zit, maar ik houd mij in. Hij draaft door op zijn ingezet traject en stelt mij ten langen leste als bejaarde voor die de kracht niet meer heeft om haar ‘gewone’ tandenborstel te hanteren en zich het gebruik van een electrische tandenborstel niet meer kan eigen maken. “Het mechanisch poetsen geeft zoveel gemak!” roept hij uit. “Met de hand poetsen is ook mechanisch”, breng ik er tegenin. Hij geeft mij gelijk. Ik maakt het niet vaak mee, maar ik krijg het gevoel dat dit geen gesprek is maar een wedstrijd. En volgens mij staat het nu 1-1. Wat een pedant mannetje.
Hij onderzoekt mijn gebit met tangetjes en een spiegeltje. “Veel kronen zie ik.” Ik denk bij mijzelf: Waag het niet daar iets van te zeggen! “ Is goed, op zich”, vult hij zichzelf aan, alsof hij mijn gedachten las. Hij krabt hier en daar wat tussen mijn tanden en begint nu echt dreigende taal uit te slaan. “Naast deze praktijk werk ik ook in het Sint Jozef verpleegtehuis. Wat ik daar zie! De mensen poetsen nauwelijks meer, het teruggetrokken tandvlees gaat ontsteken, ook bij de randen van de kronen”, laat hij er bedenkelijk op volgen. “Het geeft erg veel pijn. Maar het is einde verhaal: ook al is het een kroon, hij moet eruit. Ik trek daar alleen maar tanden en kiezen en meet kunstgebitten aan”. Stilte. “Schrikt u hiervan?” “Ik laat het op mij inwerken”, antwoord ik neutraal. “Gaat u naar de mondhygiëniste?” “Ja, ik was er een tijdje terug nog”, hou ik het vaag en ik bedenk dat het nu tijd is voor de finale tegenaanval. Ik ga op naar de overwinning met mijn eindklapper, want ik vertel geheel naar waarheid: “Mijn mondhygiëniste vroeg mij, nadat zij mijn gebit had geïnspecteerd: u poetst zeker electrisch?” STUPEFAIT stond mijn nieuwe tandarts mij aan te kijken. UIT HET VELD GESLAGEN. Dit is 2-1, dacht ik tevreden. Hij dook opnieuw mijn mond in. Ik vreesde een laatste uithaal, maar die kwam niet. “Het ziet er inderdaad prima uit. Mijn complimenten! Ik zie u over een half jaar terug, tenzij er complicaties zijn maar dat verwacht ik niet.” Mijn nieuwe tandarts is een goede verliezer, dat stemt hoopvol. Misschien is hij over een half jaar iets meer ontdooid en kunnen we over leuke onderwerpen een GESPREK voeren. Net als voorheen. Op de terugweg naar huis koop ik twee nieuwe, naar mijn mening mechanische, tandenborstels en een doos bonbons.