Fuerta Ventura – eind februari 2012
Dag 1, donderdag
Om kwart over 2 in de nacht van donderdag vertrokken, om
kwart over 4 komen we aan bij vliegveld Düsseldorf. De man van
K-parking, een soort dienst als valet parking, stond ons al op te wachten bij
de vertrekhal. Stelde zich voor, gaf de voucher, maakte foto’s van onze auto
met zijn mobieltje en dat was dat. Wij naar binnen, hij weg met onze auto.
Om kwart voor 7 nam het vliegtuig ons mee de lucht in. Het
loskomen van de grond blijft een magisch moment. Vliegend boven de Pyreneën
bescheen het eerste roze-achtige ochtendlicht de witte toppen. Ik zag een keteldal, de
besneeuwde kom doorsneden door een zwarte kronkel: het riviertje dat door het
dal stroomt. In de vroege zomer is zo’n plek een wandelparadijs. Het dal is gekleurd
met honderden orchideeën en andere bloemen.
Landing om kwart voor 11, kwart voor 10 plaatselijke
tijd. De shuttle van Orlando brengt ons
naar de voorraadkamer van de goedkoopste autoverhuurder van het eiland. Het
bedrijf biedt goed rijdende maar rammelende en gedeukte auto’s. Het deert ons
niet, zolang we maar geen pech krijgen. We gaan vol vertrouwen op weg in een soepel
rijdend (lees: uitgelubberd) Citroentje.
Na 10 minuten zijn we al in de buurt van onze bestemming en vervolgens zoeken
we nog een uur naar het juiste huisjespark, dat hier bungalowpark heet. Er zijn
er zoveel en ze lijken allemaal op elkaar. ‘Moeilijk te vinden’, informeerde ik
uiteindelijk de receptioniste. ‘Yes,
difficult to find’, vriendelijke glimlach. Of we een kluisje wilden; er
waren laatst two robberies. Twee
euro’s per dag. ‘Nee, toch maar niet?’
Leuk huisje, goed ingericht. Bed, bad, douche, oven, magnetron, etc. En
aan de andere kant van de keuken een houten buffetkast met talloze deurtjes en
lades die –behalve met de TV- gevuld zijn met
niets dan alleen 5 wijnglazen en 5 champagneglazen. ‘Jammer van het hout’, zegt
manlief. ’s Avonds nemen we een borrel voor het slapengaan. Uit een eierdopje.
Maar eerst komen we ’s middags bij van onze gederfde
nachtrust. Op een comfortabele ligstoel aan het zwembad. De zon is uiterst
krachtig, de altijd flink waaiende wind geeft wat koelte. Maar ik bibber in
mijn trui en lange broek; vermoeidheidsverschijnselen. En ik voel aan mijn
grote teen, dat het zwembad helemaaaaal veeeeeel te koud is.
Om een uur of zeven begeven we ons naar het centrum van onze
verblijfplaats, dat vooral een funshoppingcentrum is, zoals er vele identieke
zijn opgericht op de andere Canarische eilanden, naar wij lezen in folders.
Veel witgebeende Engelsen vallen ons op. ‘Blackpool-ers’, meent mijn man. We
vinden een fijn, rustig eethuisje:
Margerita. Een man, de eigenaar?, doet alles in zijn eentje. Qua bediening dan,
waarschijnlijk staat zijn vrouw in de keuken. Tonijn met moho roho saus, lekker
pittig, en Canarische gekookte aardappeltjes. Heerlijk! Dos cortados en
tiramisu (die is niet echt lekker) toe, met een glaasje perzik likeur van het
huis. Ca 27 euro’s.
Dag 2. Vrijdag
Manlief slaapt door, ik ben om zeven uur wakker maar blijf
nog een dik uur liggen. Man poogt er 30 jaar tè hard werken, doorjakkeren en jagen, uit te slapen; ik probeer drie weken over the
top werken in te halen met rust. Om een uur of negen zitten we in de stralende
zon met ons ontbijt op het terras. Na een uur wordt het al bijna te heet en
moet je uitkijken dat je huid niet verbrandt.
Met ons Citroentje maken we een eerste verkenningstocht. We
bevinden ons op een bergachtig droog eiland, waar de allerlaatste landbouwers
het ten slotte ook hebben opgegeven en zich hebben aangesloten bij het corps
toeristenvermakers met het aanbod van eten, drinken, winkels, tuftreintje naar
de beach, autootjes. De mooie kerkjes en witgepleisterde kubussen, die
woonhuizen zijn, stonden er al. De imposante landbouwterrassen, gesteund door
muurtjes van vulkaanstenen, liggen er vruchteloos bij. Ze pronken langgerekt in het landschap, want hun aanblik is mooi, maar
ze hebben geen functie meer.
Alleen in het binnenland zagen we er enkele klaar
voor gebruik: de rode aarde geploegd en netjes egaal geëgd. Mijn man wijst mij erop.
Want waar ik mijn gedachten al snel laat gaan in filosofische bespiegelingen,
brengt hij mij vaak de feiten. De
hellingen van de bergen zijn kaal en bruin. Groenige vlekken daartussen blijken
begroeiingen met Opuntia’s, schijfcactussen, te zijn. We stoppen en kijken wat
er langs de kant van de weg poogt te groeien. Wat gele rolklaver doet z’n best
met kleine verdord uitziende struikjes, die in bloei lijken te staan, afgaande
op de witte puntjes die ik erin zie. Nader onderzoek leert echter, dat de
‘bloemetjes’ talloze witte slakjes zijn die zich hebben vastgehecht aan de
takjes. En de struikjes helemaal kaal eten. Ook de Opuntia’s langs de weg
vertonen vastgeplakte witte schelpjes. Wat een doodse natuur. Of nee, de
slakjes floreren – de plantjes niet.
In de buurt van kleinschalige bewoning wordt die natuur van
kale bergen met verlaten landbouwterrassen door mensenhand omgevormd tot iets
paradijselijks: al langs de toegangswegen tot veel dorpjes maken de palmen, ter
weerszijden ordelijk in het gelid gesteld, je aankomst blij groen. Struiken
paars bloeiende bougainvillea groeien hoog tegen de witte huismuren, grootbloemige
hibiscusstruiken doen het goed in de tuinen, margrieten met een warm geel hart en mimosabomen vol gele dotjes versieren
de smalle straatjes met trappetjes in het centrum.
Zo oogt vandaag voor ons ook de vroegere hoofdstad van het
eiland: Betancuria. Na een bergetappe komen
we daar, in het binnenland, aan. Met nog meer toeristen. We wandelen rond, zien
de was wapperen bovenop de platte daken en ook een keeshondje met kwispelende
vlaggenstaart daarop zijn weg zoeken, op een erf een tredmolen voor
watergebruik buiten bedrijf maar vroeger aangedreven door een dromedaris,
citroen- en sinasappelbomen in de tuinen en aan het plein de kerk. Ik sta met 1
been al binnen dit gebouw, als een dame mij de toegangsprijs aanbiedt: € 1,50.
Ik werp een blik om de hoek, ja hij is mooi, en vertrek. Voor kerken moet je
niet hoeven betalen. Als ie erg mooi en noodlijdend is, sta ik graag wat geld
af. Maar niet bij voorbaat. Ik weet dat het iets onlogisch heeft, maar ik ga
mijn mening niet bijstellen. Het blijft een gebedshuis, voor mij een plek van rust
en bezinning. In de koelte van een kerk is het altijd goed toeven tijdens een
vakantie; ik voel de fijne atmosfeer mij goed doen. Nu niet, dus. We krijgen
trek en kiezen een restaurantje langs de weg. De tapas, één portie voor ons beiden, smaken verfijnd: gofio (geroosterd maïsmeel)
verpakt als kroketje op een schijfje sinasappel, canarische aardappeltjes in
zalige saus, ham, salade, chorizo en meer. We genieten van het eten en laten wat we
gezien hebben op ons inwerken. Voor we dit mooie dorp binnenreden werden we
verrast door een monument langs de weg. Op een hoog uitzichtpunt stonden twee bijna
drie maal manshoge metalen beelden, stoer en fier rechtop, blik op oneindig –
overzee.
In de beschrijvingen worden ze verheerlijkt als afbeeldingen van Canarische
koningen, leiders van de oorspronkelijke bevolking. Ik denk: oorspronkelijke
bevolking, waren dat niet Afrikanen die als eerste overkwamen van het
nabijgelegen continent en hier bleven zitten op deze onbewoonde vulkanische
rots? Ironisch. Want nu zijn Afrikanen niet meer welkom. En talloze bootjes met
Afrikanen ten einde raad hebben de kust van dit eiland niet gehaald. We zien
nauwelijks Afrikanen op het eiland. Alleen in het toeristencentrum bij het
vliegveld sjouwden enkele zeer donkere Afrikanen met erbarmelijke handelswaar
langs de terrasjes. Een Spaanse man wil zijn vrouw op de foto zetten voor zo’n
Canarische koning. Net voor hij afdrukt, grijpt zij met haar hand naar de plek
waar ’s konings gigantische ballen moeten zitten. Hilariteit. We keren om en
zien een groep Duitse racefietsers en
–fietsters aankomen op deze top. Ontzag voor hun prestatie!
Na Betancuria eerst nóg een mirador, uitzichtpunt. Terwijl manlief zoals vaak naar het uiterste
puntje van het uitzichtpunt loopt om beter zicht te hebben voor zijn foto’s,
volg ik op de parkeerplaats met mijn ogen een paartje raven dat luid
communicerend met elkaar capriolen uithaalt in de lucht. Al kwetterend in grote
cirkels van elkaar af en dan weer heerlijk glijdend samen verder. Een paar
blijft levenslang bij elkaar, weet man te melden. Eén van de vogels strijkt neer
op een muurtje dichtbij en laat zich rustig door mij op de foto zetten. Kopje
naar links, kopje naar rechts. Je zegt het maar, lijkt hij mij te willen
vertellen. Dan geef ik een gilletje, er kriebelt plotseling iets over mijn
blote voeten. Het is een Atlaseekhoorntje. Ook al niet schuw. Ik kijk rond en
zie er tientallen heen en weer schieten.
We stappen de auto weer in en dalen af
naar een punt aan de zuidoostkust van het eiland, het stadje Gran Tarajal.
Zwart strand, het water is na de eerste koude kennismaking toch wel lekker aan
de voeten (!), mooie baai en klein
vissershaventje. Dos cortados en op
huis aan. Onderweg even een Super Spar in, een hypermercado die gehuisvest is
in een glamourous uitziend maar nogal leeg winkelparadijs. Doet ons Amerikaans
aan; waar was dat ook alweer, Palm Springs? In elk geval verkoopt men hier
waarnaar ik op zoek was: water en Bienmesabe, twee potjes want de buurvrouw
thuis vindt ze ook lekker.
Dag 3, zaterdag
Ontbijt op het terras van ons huisje blijft een zaligheid.
Zonnetje, beetje wind. Verse broodjes, door man gehaald in de HiperDino, een
supermercado. Air Berlin komt omstreeks kwart voor tien ronkend over, met het
landingsgestel uit – een paar wielen voor en twee paar dubbele achter-, gevolgd
door voor mij onherkenbare gevleugelden, dan een Condor, een Ryan Air, nog een
Condor, …… Ze komen steeds vanuit
precies dezelfde richting; de wind staat op dit eiland altijd noordoost. Na een
stuk of acht toestellen die rap na elkaar willen landen, blijft het voorlopig
weer stil. Ik stoor mij niet aan deze dagelijkse gang van zaken en pak de
laptop om dit op te schrijven. Maar na zo’n drie kwartier wijk ik toch uit naar
binnen; te heet.
Tochtje naar het noorden van het eiland. Stukje langs de
kust, dan de afslag naar La Oliva. Bijzondere kerk: hoekige toren van donker
vulkaansteen met wit gepleisterd schip. Binnen (zonder betaling) een houten
plafond met wat strak houtsnijwerk, in de nissen langs de muren heiligenbeelden
in werkelijk stoffen kleding. Ander monument is het Coroneles, even buiten het dorp liggend in een kale vlakte. Het is het
compleet gerestaureerde verblijf van het ooit hoogste militaire gezag op het
eiland. De Spaanse koning opende het enkele jaren geleden. Je kunt er vrij
doorheen dwalen, talloze kamers, 100 ramen, veel deuren, houten vloeren en trappen
en een open binnentuin. Schilderijen van de voorname families die hier de
scepter hebben gezwaaid. Terwijl de militair zijn gezag liet gelden, zorgde
zijn vrouw voor de armen, zo lezen wij. Niet teveel armenzorg, waarschijnlijk,
om de bevolking wel binnen ’s mans perken te houden.
Verder naar Lagares, hapje (paella) gegeten, dat we afsloten
met do cortado, zoals de kelner zei. Via
een binnenweg rijden we na ons middagmaal naar het noorden, stoppen bij een
indrukwekkende vulkaankegel. We gaan de vulkaantop op en weer af. Te voet. Het
is ook mogelijk een kameel te huren voor de tocht. Er liggen er twee klaar bij
een ‘Mini Farm’ langs de weg. De dieren
zien er treurig uit, gemuilkorfd met de kop plat op de grond. Na ons
klimpartijtje tuffen we door, richting zee. We zien geweldig hoge, zwarte
golven zich omkrullen tot helderwitte schuimstrepen, surfers erin kopje onder
gaan en toch weer boven komend. Over een stoffige en uiterst hobbelige safariachtige
weg bereiken we de stad Corralejo. Daar vinden we alweer een zeer uitgebreid,
net opgebouwd winkelcentrum, dat zo te zien zeer lijdt onder gebrek aan
klandizie. Echt leuke of interessante winkels zijn er ook niet. We houden het
snel voor gezien en duiken ons autootje weer in. We verdwalen in de talloze
nieuwbouwwijken. Die zijn niet opgetrokken voor de permanent ingezetenen, maar
voor hordes toeristen. Mega-mega is het woningenaanbod, je gelooft je ogen
niet. Het ziet er niet slecht uit, architecten hebben zich kunnen uitleven van
strak modern tot Moorse stijl. Maar ik kan mij niet voorstellen, dat het
gigantische aanbod van appartementen ooit kan worden overtroffen door het
toeristenaantal. Heeft men werkelijk op invasies gerekend? En waar wonen de vaste bewoners eigenlijk?
Buiten de stad?
Na veel gekronkel en rotondes vinden we de doorgaande weg
terug en we zijn nog maar net de stad uit, of ter weerszijden begint de
uitgestrektheid van zandduinen. Het ziet er fantastisch uit. Volgens de ene bron
is het Sahara zand, dat alles bedekt, volgens een andere is het zeer fijn
schelpengruis dat uiteindelijk afkomstig is van de zee. De aanvoer schijnt
continu te zijn, gezien het feit dat de weg regelmatig geveegd moet worden.
Bij Margerita eten we voor ca € 28,- Na het lekkere
avondmaal lopen we de straat met terrasjes uit en spelen met programmeringen om
een goede foto te maken van de maan die hier als een wit schuitje aan de hemel
staat met ernaast een heldere ster. Het wordt een van Gogh-achtige afbeelding.
Maar dan met palmen en minder sterren.
Dag 4, zondag
Tragisch persoonlijk nieuws bereikte ons gisteren. Bij mijn
vader is door de geriater Alzheimer gediagnosticeerd. Natuurlijk, er waren
duidelijke signalen en we wisten wel welke kant het met hem opging. Maar nu
formeel het oordeel is geveld, staat er geen andere mogelijkheid meer open. Het
is definitief. Het voelt als het begin van afscheid nemen. We hopen dat
medicijnen en praktische hulp voor hem en zijn naasten het leven leefbaar houden. We lopen naar de
receptie van ons complex. Tussen 11 en 12 gratis WiFi. Er staan een paar Russen
te Skypen. Ze zien er goed en mooi wit gekleed uit. Wat doen zij in Rusland,
vraag ik mij dan direct af. Wij bekijken onze e-mail en fb. Er overvalt ons nog
meer tragisch nieuws: prins Friso zal
zeer waarschijnlijk niet meer uit zijn coma ontwaken; zeer groot
hersenletsel. Ook dit nieuws houdt mij
enorm bezig. Vreemd. Net of het ook familienieuws is.
We houden het vandaag maar ‘light’ wat betreft ons programma. Lezen, schrijven, avondmaal uit
eigen keuken. Is ook light voor onze
financiën.
Aan het einde van de middag wordt het bij het zwembad liggen ons toch teveel.
We willen wel wat actie. Richting centrum van het plaatsje gaan we en lopen de
baai rond. De wind is gaan liggen en het late licht strijkt mooi over het
namiddaggebeuren op het strand. Beach volleyballers zijn nog druk, kinderen
oefenen handstand terwijl de ouders hun boeltje van deze stranddag bij elkaar
pakken. Enorme jachten liggen in het haventje klaar voor het ‘diepzee vissen’.
Zo’n tochtje wordt aangeprezen voor € 60,- per persoon. Affiches, waarop stoere
mannen met een merlijn en baracuda’s in de handen, proberen je over de streep
te trekken. Je kunt ook met een boot de zee op en hopen dat je walvissen,
dolfijnen en zeeleeuwen op je waterpad vindt. Dat mag je voor € 45,- al
proberen. Op de terugweg van ons rondje passeren we een straat waar de cafe’s
zij aan zij staan. En uit veel van deze valt het overdonderende geraas van een
voetbalwedstrijd+commentaar over ons heen.
Net als gisteren trouwens. Even verderop galmt werkelijk de hele straat als
een live voetbalwedstrijd. We nemen ergens een kijkje: vier TV toestellen staan
verspreid in de ruimte opgesteld plus 1 zeeeer groot scherm aan de straatzijde.
Arsenal – Tottenham H. De mannen kijken ingespannen of laten uitbarstingen de
vrije loop; hun vrouwen kijken de andere kant uit, naar buiten of staren met
het hoofd tussen de handen en een drankje voor zich naar niets. De Engelsen
kunnen niet op vakantie zonder hun eigen cultuur mee te nemen.
Thuis stoppen we twee pizza’s in de oven en in de wachttijd
op het eindresultaat bel ik mijn moeder. Ze doet verslag van de afgelopen dagen
en concludeert dat we ‘het ermee moeten doen’. Mijn vader geeft op de
achtergrond zijn commentaar er tussendoor: ‘Dat ik dit op mijn leeftijd nog
moet meemaken!’ ‘Ja’, antwoordt mijn
moeder hem, ‘dat hoort juist bij jouw
leeftijd.’
Dag 5, maandag
Direct buiten ons appartementencomplex begint de woeste
grond van vulkanisch gruis met verspreid daartussen grotere vulkanische stenen
en struikjes die proberen te groeien en/of dood staan te gaan. De plotselinge
overgang van het uitermate verzorgde appartemententerrein naar zo’n brok natuur
geeft mij een onaffe, rommelige indruk. Waarom eigenlijk? Zo ontzettend gesteld
op netheid ben ik nu ook weer niet. De reden is, denk ik, mijn associatie van
zo’n aanblik van stenen en gruis bij een bewoond gebied met sloop en net niet
bouwklaar gemaakte grond. Met iets niet-opwekkends en onafs. Zo is het over het
hele eiland. De toeristenbehuizingen zijn op de lava gepoot met fraai ogende
palmen, bloeiende struiken, prima wegen, etc maar de directe omgeving is
onbewerkt achtergebleven. Vanuit de lucht was bij aankomst goed te zien, hoe
ook het complex waartoe ons huisje behoort, vanaf de kust tot over de verderop
gelegen berg als een lichtgekleurde pleister op de woeste grond is geplakt.
Pleister op de wonde? Op andere Canarische eilanden is (tijdig) een stop gezet
op het alsmaar voortbouwen aan toeristenaccomodaties, maar zo niet op
Fuerteventura. Omdat de meeste landbouwactiviteiten hier al lang geleden zijn
gestaakt, werd de toeristenindustrie de zo goed als enige bron van inkomsten, een
monoculture, gepaard gaand aan een ongebreidelde bouwwoede.
Een onopvallend kerkje in een klein dorpje. Een bijna
levensgrote dromedaris ligt ervoor. Binnen begrijpen we waarom. Naast het
altaar zijn op kleine tablaux gevechtstaferelen uit de geschiedenis van het
dorp geschilderd. Dorpelingen, met als schild dromedarissen die voor hen
uitlopen, bestoken militairen. Het blijken Engelsen te zijn. Zij werden door de
met speren bewapende dorpsbewoners gedood of verjaagd. Het is levensecht
neergezet. Aan de andere kant van het altaar, langs dezelfde muur, staat een
Mariabeeld met kind en in een nis zijn in grote letters de woorden geschreven:
Dios es Amor (God is Liefde). Tja. Waren die Engelsen zo goddeloos, dan?
In het plaatsje met de mooie naam Tiscamanita kruist het Centro
de Interpretacion de los Molinos ons pad. Het is een klein museum over molens
en molenaars. Vandaag helaas gesloten, maar het gebouw (van ruwe steen en toch
strak) en de tuin zijn bewondering waard. Achter de witte molen groeit maïs
(de enige die ik op het eiland zag), waarnaast een gave halfronde steenoven
staat. Hier is de drie-eenheid neergezet, die in voorbije tijden voor het
dagelijks voedsel zorgde.
We bezoeken de Caleta Negra en andere door de zee gevormde
grotten langs de kust bij het vissersdorpje Ajuy. We wandelen naar boven en
kijken neer op het inktzwarte strand waarop aanstormende golven als geweldig
contrast op steeds een andere plek een schitterend witte schuimband
achterlaten. Een schouwspel waarvan je niet snel genoeg krijgt.
Maar soms vliegt het landschap mij naar de keel. Het beneemt
mij de adem. Niet omdat het zo wonderschoon is, maar juist omdat het zich zo
vreselijk meedogenloos aan mij voordoet. Dat overkwam mij vanmiddag. Het
uitzicht was bijzonder, bijna bizar. Ik voelde mij ingesloten door de hoge kale
bergen, bruinzwart van het vulkaansteen en zonder enige begroeiing, geen enkel
teken van leven, alleen heel heel heel heel in de verte –waar de bergen iets uiteen
weken- een klein stukje blauw dat de zee moest toebehoren. Daar was voor mij de
uitweg uit dit barre landschap. De wind was weggevallen, het was heet. We
stonden geparkeerd dichtbij een zona militar, dat hielp waarschijnlijk ook
niet. Man liep rond en maakte foto’s, ik kreeg het helemaal benauwd op deze
plek. Snel weg wezen hier. Ik startte de auto.
We dalen af naar de witte stranden van het schiereiland. Ze
zijn bijzonder op een vulkanisch eiland. Een flinke wandeling met de voeten
door het water en ik word weer mijzelf. Ik krijg weer ruimte. We bevinden ons
aan de Costa Calma. Een relaxte sfeer, ondanks de ook hier giga veel en giga
grote appartementencomplexen. Ik moet plotseling heel nodig naar de wc, maar
zie geen publieke. Op aanraden van manlief loop ik gewoon een luxe uitziend
complex binnen, waar de gasten net aan de thee met taartjes zitten, doe of ik
er thuis ben en loer ondertussen naar wc-aanwijzingen. Ik heb mijn rondje door
het zalen-Elysium al haast voltooid, als ik het trappetje naar beneden ontdek
naar de hokjes waar ik heerlijk kan gaan zitten.
Dag 6, dinsdag
Rustig aan begonnen, dit schrijvend, ontbijtje. Man wordt
wat ongedurig, wil wel op pad, maar geeft tegelijkertijd een waarschuwing af
aan mijn adres: ‘We moeten niet zoveel meer meemaken, want dan ben jij te lang
bezig met het op te schrijven.’
Air Berlin komt over. Kwart voor 10. We gaan een nieuwe dag
invullen. We belanden in Tefia, waar
over een uitgestrekt terrein een Eco-/ Etnomuseum blijkt te zijn ingericht.
Met EU gelden zijn diverse typen boerenbehuizingen gerestaureerd. Het is erg
mooi gedaan, vooral de lichtbruine grofstenige muren vind ik gaaf.
Je loopt
door een soort openluchtmuseum. Er wonen geen mensen meer, maar dieren wel.
Grote aantallen duiven hebben hun plekje gevonden in de gaten tussen de stenen
muren. Ezeltjes lopen rond en ja! een dromedaris, die zenuwachtig steeds
dezelfde pasjes maakt binnen de beenruimte van zijn enkelketting. En een
prachtig gebouwde cognackleurige hond. Canarisch ras misschien? In de huizen
zien we keukens, met prachtig ingebouwde steenoventjes, eenvoudige woonkamers,
slaapkamers ook natuurlijk, voorraadzolders. Sommige ruimtes zijn gereserveerd
voor kunst(nijverheids-) bezigheden. Op de trapweefgetouwen worden stevige
wollen kleding en dekens geproduceerd. In de vlechtafdeling ruikt het heerlijk
naar vers palmblad. Er staan reusachtige manden, gebruikt voor opslag, maar ook
andere maten zijn uitgestald; sommige mandjes zijn met bamboe verstevigd.
Bamboe heb ik inderdaad op het eiland zien groeien. Sneller ben ik klaar bij de
kant-, hout- en metaalafdelingen. Er is ook een pottenbakkersruimte. Waar de
klei dan wel vandaan wordt gehaald? Uit Betancuria, zegt de pottenbakster.
Nadere communicatie is door taalproblemen helaas niet mogelijk. Het blijft een
raadsel, die klei. Alle rivierbeddingen, die wij hebben gezien, stonden droog.
Bij het afscheid neem ik uit het museumwinkeltje een vers gebakken, nog warm
brood mee voor onderweg.
Onbedoeld (verkeerde afslag) geraken we opnieuw in het noordelijke
Corralejo. We rijden nu door een shoppingwijk die wèl door publiek wordt bezocht.
Leuke winkels. Ik koop een broek. We verlaten de stad en rijden voor de tweede
maal tussen de zandduinen door. Het blijft spectaculair. Links, richting zee
zie ik plotseling felle kleuren op en neer dansen. Vliegers? Er blijkt een Kite
Wind Surf School op het strand te staan. Veel leerlingen zijn er in de weer
om het besturingssysteem onder de knie,
eigenlijk de arm, te krijgen. Je moet echt
sterke armen hebben om je vlieger in bedwang te houden. De wind
(ventura) is hier en overal op het eiland altijd erg krachtig (fuerte). De
profs surfen op de golven, maken sprongetjes waarna ze weer keurig op hun board
terechtkomen of kopje onder gaan. Sommigen laten zich in een razend tempo
richting strand voortglijden. Net voor je zou denken, dat ze het zand raken,
draaien ze bliksemsnel om en gaan opnieuw de zee op. Die kleurt hier bijzonder:
van donkerblauw naar licht turquoise en alle tinten daartussenin.
Laat terug, een Chinees buffet ‘gepakt’: € 6,95 p.p. Erg
zout en niet erg subtiel van smaak.
Dag 7, woensdag
Niet best geslapen. Laat op pad. Het is onze laatste
vakantiedag; morgenochtend vliegen wij per kerende Air Berlin naar huis.
Wat te doen, als je denkt alle wegen en plaatsjes al ‘gehad’
te hebben? Dichtbij huis op onderzoek gaan. We rijden naar het zoutmuseum –waar
we niet naar binnen gaan, we kennen het proces- en zien langs het strand het
skelet van een ter plekke ooit aangespoelde walvis op een stellage ten toon
gesteld. Verder langs de kust op zoek naar ‘ruinas’
van eerste bewoning. Via een pad van steengruis zouden we er moeten komen. Het
pad voert omhoog, beneden zien we de zee hoog opspatten tegen kliffen, zwart
van de lavastroom. Later is de weg naar beneden soms zo steil, dat ik mijn adem
inhoud en man die rijdt tot stoppen en overleg over de afdaling dwing. De
afdaling waarboven we nu staan, lijkt bijna loodrecht met onderaan een enorme
kuil voor de extra uitdaging. ‘Vind jij dit niet eng?’ vraag ik benauwd. ‘ Als
jij het eng vindt, vind ik het niet eng’, antwoordt manlief doodkalm. Ja, zo
werkt dat. Heel langzaam en goed gecontroleerd dalen we af en man neemt het gat
onderaan er rustig bij. De ‘ruinas’
zijn niet meer dan steenhopen in een cirkel. Er valt weinig aan te ontdekken.
Aan het einde van de weg zien we voor het eerst een stukje groenig natuurlandschap.
Het is begroeid met lage vetplanten. Niet lang geleden lag hier modder, kunnen
we vaststellen, misschien stroomde er wel een riviertje. Een groot terras ligt er dichtbij,
omzoomd door palmbomen die vanuit de muurtjes omhoog lijken te groeien. Ik ben
nieuwsgierig en klim erop. Helaas, ook op dit egale stuk aarde groeit helemaal
niets. Wat moet het toch een onvoorstelbaar mooi gezicht zijn geweest in
vroeger dagen: frisgroene terrassen overal op het eiland.
Lunch thuis en ’s middags lezen, schrijven, genieten van de
zon. Vanavond voor de laatste keer naar Margerita.
Tja, dat was dan Fuerte Ventura. Bijzonder.