Kanowedervaren
Man sjort de eenpersoons kajak vast op het
autodak. Niet met de bedoeling hem na een ritje weer los te maken en in het
water neer te laten, maar om de alternatieve kringloopwinkel er een plezier mee
te doen. Wijzelf gebruiken deze ijle kano niet meer. We zitten liever samen in
onze riante tweepersoons met zitplaatsen als fauteuils. Die aanwinst mogen we tot
ons bezit rekenen sinds we onze prehistorische vouwkano hebben opgegeven. We
kwamen tot dit bittere afscheid voornamelijk vanwege de plankjes die voor rug-
en zitcomfort moesten zorgen maar dat niet meer deden. Tenminste, niet voor
onze ruggetjes.
Toch laat het fenomeen vouwkano mij niet los. Steeds
vind ik weer nieuwe informatie over dit eigenaardige vaartuig. Enthousiast
begin ik man tijdens de autorit te vertellen over een nieuwtje van 70 jaar oud
dat ik onlangs vond. Ik ontdekte het op een voor mij persoonlijk heel speciale
plaats: in mijn vaders oorlogsdagboek. Ik heb het dagboek pas nog integraal gelezen.
Vreemd dat zo’n nalatenschap je volle belangstelling krijgt als de erflater er
niet meer is. Nu kan ik mijn vader niets meer daarover vragen. Ik moet het doen
met wat hij aan het papier heeft toevertrouwd. In keurig handschrift heeft hij met
kleurrijke inkt zijn ervaringen uit het laatste oorlogsjaar opgetekend in 257
gedichten. Op gelinieerde schriftblaadjes.[1]
Toen ik een vergeelde pagina naar november 1944 omsloeg viel mijn mond open van
verbazing. Op de rechterpagina zag ik zoals steeds de tekst, hier de gedichten
146, 147 en 148, op de linker pagina een kleine foto die mijn reactie
veroorzaakte. Het was een stukje uit een krant, dat mijn vader had
gefotografeerd.
‘Van welke datum is het stukje en uit welke
krant?’ vraagt man. ‘Die feiten zijn helaas buiten beeld gebleven,’ antwoord
ik. ‘Het kan een bericht zijn geweest uit Vrij Nederland, Trouw, of een minder
bekend illegaal blad. Ik weet het niet; mijn vader heeft geen tekst bij zijn
foto geschreven.’ Ik leg uit wat mijn verbazing opriep. Waar mijn blik aan
vastgeplakt bleef, was in eerste instantie niet de tekst maar de afbeelding van
een boot met twee mannen erin. Was het een kano? Met loep ontwaarde ik een
vouwkano met zeiltjes die sterk leek op het model dat wijzelf kort geleden
bezaten. Daarmee konden wij ook zeilen. Ik werd er helemaal opgewonden van.
Grappig hoe het samenviel: op een foto zo lang geleden door mijn vader genomen herkende
ik een beeld van onze ex-kano. Bij de plaat hoorde een tekst met vetgedrukte kop
die luidde: ‘“Wij willen er vandoor; naar Engeland” –zeiden twee Nederlandsche
officieren; en thans zijn ze er.’ Daarbij een artikeltje dat met het blote oog
niet was te lezen. Ik moest er een loep bij pakken om het te ontcijferen. Toen
ik opstond dwarrelden stukjes bijna vergaan papier uit het schrift van mijn
schoot naar de grond. Met loep, daarna met dradenteller en nieuwe leesbril ging
ik het berichtje te lijf. Op enkele woorden na met succes.
‘Vertel eens wat je las,’ nodigt man uit. Yes!
Ik kan losbarsten en aan mijn verhaal komt bijna geen eind. Ik had een
interview gelezen met twee Nederlandse officieren die naar Engeland wilden
ontsnappen. De mannen waren om te beginnen op zoek gegaan naar een vouwkano,
jawel. Die was erg moeilijk te krijgen, zeiden ze, omdat meer mensen daar op
aasden. Maar uiteindelijk vonden de officieren er een en begonnen met de
voorbereidingen voor hun vlucht. In afwachting van een maanloze nacht en kalme
oostenwind verzamelden ze proviand en oefenden geregeld om in het duister de boot
geruisloos in elkaar te zetten. In juni was het zover. In de nacht voor het
gepland vertrek loodsten zij hun spullen onopgemerkt langs de Duitse schildwachten
bij het strand. Ze begroeven kano, proviand en uitrusting in het zand. De nacht
daarop lukte het om onhoorbaar in zee te steken. Een paar kilometer uit de kust
zetten ze een ‘voorwereldlijk’ motortje aan dat het prompt begaf en niet te
herstellen was. Ze smeten het overboord. Ze hadden niets bij zich om hun route
te bepalen, beschikten zelf ook niet over navigatiekennis en hadden nog nooit
op zee gevaren. Ze hesen de zeiltjes. Vier dagen leefden ze op hun rantsoenen.
De volgende dag zag een Engelse torpedojager ‘zeil in zicht’ en nam hen op. Een
paar uur later arriveerden de twee in Engeland. Ze werden na onderzoek van hun
beweringen door H.M. Koningin Wilhelmina ontvangen, ‘die hen prees om hun moed
en doorzettingsvermogen en hun geluk wenschte met hun veilige aankomst.’ De
twee vertelden de interviewer, dat zij als officieren bij de Prinses Irene
Brigade vanuit Engeland wilden gaan werken voor Nederland. ‘Want met den mof
hebben wij nog een appeltje te schillen. En de menschen moeten vrij.’
Ik was bekend met het feit dat Nederlanders in
de Tweede Wereldoorlog soms gebruik hadden gemaakt van een vouwkano om over de
Noordzee te ontkomen aan de Duitse bezetting. Ouderwetse
bootvluchtelingen. Zo kende ik het verhaal van twee broers uit Rotterdam die er
in september 1941 mee naar Engeland waren gevaren. In Sizewell (Suffolk) is een
monument opgericht ter nagedachtenis aan deze en andere Engelandvaarders.[2] Maar het interview waarover ik mij had
gebogen, gaf iets extra’s door de details van de persoonlijke ervaringen. De
foto van deze kanovaarders is in combinatie met de tekst veelzeggend. De scene
moet zijn vastgelegd vanaf de torpedojager. Want de beide mannen zijn van
bovenaf tussen de zeilen zichtbaar. Ze zijn stevig aangekleed, muts en
zonnebril op. Achterin is een van beiden in de weer met een peddel, hij stuurt
bij zo te zien; de voorste geeft met zijn rechterarm aanwijzingen om naar
rechts –kennelijk richting torpedojager- te koersen. Het plaatje zal vanuit
Engeland zijn verspreid en in een (ondergronds?) blad zijn afgedrukt.
‘Mijn vader fotografeerde veel in de oorlog,’
informeer ik man. ‘Waarschijnlijk had hij een boxje,’ vermoedt mijn rijder en
hij remt af voor het rode stoplicht. ‘Zijn foto van het krantenartikel is
bijzonder goed gelukt, haarscherp, anders had ik die kleine lettertjes ook met
een hulpstuk niet kunnen lezen. Hij schrijft in zijn oorlogsdagboek dat hij
zijn foto’s liet ontwikkelen en afdrukken bij een fotograaf in een nabij
gelegen stadje. Die fotograaf, dat was het linke, was tevens landwacht, een NSB’er.
Maar mijn vader wilde zijn afdrukjes. Zou die landwacht ook deze foto hebben
laten passeren?’ ‘Er kan evengoed een minder spannend scenario van toepassing zijn
geweest,’ denkt man. ‘Je vader kan het krantenartikel ook na de oorlog hebben
gefotografeerd uit een blad dat hij sinds de oorlog had bewaard’. ‘Maar waarom
dan niet het knipsel ingeplakt? Ik heb meer knipsels in zijn dagboek gevonden.’
Ik zeg dat ik ga voor het spannendste scenario, ook omdat de foto qua
afmetingen en het gegolfde witte randje exact gelijk is aan zijn andere dagboekfoto’s
uit die oorlogsmaanden, veelal tamelijk onschuldige kiekjes.
‘Maar dit verhaal is nog niet af,’ waarschuw
ik, want ik had nog één onopgelost probleem. ‘De periode waarbij mijn vader
de foto in zijn dagboek heeft geplakt, november 1944, kan niet overeenkomen met
het jaar van publicatie van het bewuste krantenartikel. Want in 1944 was het allang
niet meer mogelijk het Nederlandse strand te bereiken.’ ‘Klopt. Alles was
afgezet en stond onder scherpe bewaking. De vluchtactie moet veel eerder zijn
uitgevoerd.’
‘Ik
ging speuren op internet,’ ga ik door. ‘Nu komt het. Ik vond gedenkwaardige
verhalen over veel mislukte en minder veel geslaagde oversteken in boten en
bootjes naar Engeland. Maar ik herkende ze niet en ik zocht verder op andere
sites. Even later had ik precies dezelfde afbeelding als die op mijn vaders
dagboekfoto op mijn computerscherm staan. Jammer genoeg los, zonder bijgaande tekst.
Ik klikte weer een andere site aan en daar, in “KATWIJK IN OORLOG, Weekblad voor Katwijk aan Zee, Katwijk aan den Rijn,
Valkenburg en Rijnsburg” stond het: het verhaal dat ik op mijn vaders foto
ontcijferd had. In andere bewoordingen opgetekend, maar onmiskenbaar dezelfde
gebeurtenis. De details in de verslaglegging klopten. Ook kreeg ik nieuwe
informatie. De kanovaarders werden met name genoemd: Jaap van Hamel en Ruud van
Daalen Wetters. Zij waren vertrokken op 21 juni 1941 en kwamen op 26 juni in
Engeland aan. Via het tunneltje bij het Zeehospitium bij Katwijk hadden ze de
zee bereikt, met een buitenboordmotortje en een vouwkano. De mannen vertelden
ook in deze tekst dat zij vooraf hadden geoefend om kleine onderdelen van hun
boot in het donker stil in elkaar te zetten, dat op zee de motor weigerde, dat
zij die overboord hadden gegooid en zeilend hun tocht hadden vervolgd en dat na
vijf dagen een Engels oorlogsschip hen meenam. Ze hadden erge dorst gehad en
konden eenmaal aan boord van het schip niet meer lopen.’
Met
deze vondst was mijn zoektocht klaar. Door de foto van mijn vader was ik
te weten gekomen dat de afbeelding van de twee mannen in hun vouwkano hoort bij
de namen en de datum die ik via internet had achterhaald.
Man parkeert voor de poort van het
kringloopbedrijfje, waar we onze eenpersoons kajak moeten zien kwijt te raken.
De auto stopt en ik stop over mijn hobby. We zijn nog maar nauwelijks uitgestapt,
of een medewerker die ons van een afstandje heeft gadegeslagen, maakt
aanstalten naar ons toe te lopen. Ik gebaar met een vragend gezicht naar de
kano op het autodak en dan naar hem. De man knikt en nadert de parkeerplaats.
En juist op het moment dat hij voor ons staat
en we samen de vracht van de auto willen halen, duikt achter ons iemand op die
zegt: ‘Wilt u ‘m verkopen? Ik ben al heel lang op zoek naar precies zo’n kajak.
Ik ben daar aan het picknicken,’ en hij wijst naar zijn busje aan de overkant
van de straat. ‘Is ie helemaal in orde?’ ‘Helemaal,’ verzekert manlief. Het
komt er toch wat onzeker uit. Hij voelt zich net als ik bijzonder opgelaten. Klem
gezet tussen twee liefhebbers die allebei hun eigen portie aandacht opeisen. We
kijken van de een naar de ander, onkundig hoe te handelen in deze situatie.
‘Ja, dit kan niet,’ begint de bedrijfsmedewerker boos en ongeduldig. ‘Straks
komt mijn baas terug en als hij dit ziet gebeuren, zit ik in de problemen. Kom,
we brengen de boot naar achteren.’ Wij houden in deze impasse als reserve
argument achter de hand het feit dat de kano nog steeds op onze auto ligt. ‘Oh
sorry,’ richt de picknick man zich nu rechtstreeks tot de man van de kringloop,
‘ik wil je echt niet in de problemen helpen. Laat maar.’ Hij lacht. Hij heeft
direct mijn sympathie. ‘Ik vond hem alleen zo mooi, zocht ik al een tijdje. Ik
ging er spontaan op af.’
Maar voor het standpunt van de kringloopmedewerker
kan ik begrip opbrengen. Stel je voor: er ontstaat een levendige handel voor de
ingang van het kringloopbedrijf. Mensen hebben hun tentjes op de trottoirs
opgeslagen en telkens als er een nieuw vrachtje komt aangereden spoeden zij
zich erheen en doen een bod op de goederen die hun interesse hebben. Elk bod is
goed genoeg, want de kringloopwinkel betaalt niets voor ingebrachte spullen. En
het slot van het liedje is, dat het sukkelende bedrijfje kan inpakken.
‘Ach nee, als het zo ligt. Neemt u hem dan
maar,’ trekt de kringloop zich met een dikke frons en handen in de afweer terug.
Beide gegadigden gaan nog even voort om in woord en gebaar opperbest niet voor
elkaar onder te doen in toegeeflijkheid. ‘We moeten het snel doen,’ wint de
kringloop deze wedstrijd en hij begint al met tillen. ‘Straks komt mijn baas,
hij mag dit niet zien.’ Met de picknick man half struikelend aan het andere
eind van de kajak achter zich aan zoeft hij pijlsnel naar de overkant van de
straat en legt de boot neer op het busje als betrof het een luchtig opblaasding.
Hij kijkt om zich heen, klopt zijn handen af, recht zijn rug en stapt dan de
straat weer over. ‘Ik heb nog wel andere spullen voor je, hoor,’ meld ik als
goedmakertje wanneer hij terug is bij onze auto. Ik duik achterin en zie dat
zijn glimlach het zuur verliest terwijl ik hem de volle tassen aanreik. ‘Dank u
wel!’ Ik krijg een knipoog. Het zit wel goed. Aan de overkant hoor ik de nieuwe
eigenaar uitroepen: ‘We hebben een boot!’ Hij draagt zijn dochtertje uit de
auto, houdt haar hoog om haar het bewijs te tonen en uitgelaten springen ze
samen om het busje heen.
‘Heb je er nog iets voor gekregen?’ vraag ik
manlief als we de straat uitrijden. Hij opent zijn hand. De twee tientjes die
de picknick man als enig contant geld los in zijn broekzak had, liggen als
aardige bonus verfrommeld in zijn handpalm. ‘Eerste spaargeld voor een nieuw
model lichtgewicht vouwkano?’ vraag ik tegen beter weten in. ‘Zijn die er dan?’
Engelandvaarders waagden hun leven in
eenvoudige vouwkano’s. Maar door latere ontwikkelingen zijn de boten een stuk
veiliger geworden, hoewel tochten hiermee op zee een spannend avontuur zijn
gebleven. Iemand die daarvoor niet terugschrok was de schrijver Paul Theroux.
‘Wist je dat Paul Theroux, ja de vader van
Louis, in de Pacific van eiland naar eiland heeft gevaren in een vouwkano? Naar
zijn idee zou je een beter contact met de bewoners krijgen wanneer je op een
eiland zou landen met een kano, dan wanneer je per bus of taxi zou arriveren. Hij
heeft er een boek over geschreven. Door zijn manier van reizen had hij
inderdaad ongewone ontmoetingen met de bevolking. Hij sprak lokale vissers op
zee en wanneer hij aan de kust zijn boot parkeerde of juist in elkaar zette,
had hij altijd publiek. Maar hij ontmoette ook bijzondere blanken. Op een
middag peddelde hij tussen de Trobriand eilanden toen langszij een motorboot
opdook met aan boord een Duitse antropoloog. Die had direct de vouwkano van
Theroux herkend als Duits en was nieuwsgierig geworden naar de bestuurder.’[3]
In Duitsland zijn al vanaf de eerste helft van
de vorige eeuw diverse types vouwkano ontwikkeld en geproduceerd waaronder ook
onze ex. Het oudste merk is waarschijnlijk Klepper. In 1907
startte Johann Klepper uit Rosenheim de productie. Kleppers worden nog steeds gemaakt.
De frames zijn nog steeds van verlijmd berken- en essenhout maar ook frames van
lichte aluminium materialen worden toegepast. De peddels zijn van hout
gebleven.[4]
‘Die van Theroux was een Klepper, heb ik
ontdekt. Een zeewaardige Klepper Aerius Expedition om precies te zijn, een
model dat vanaf de tweede helft van de vorige eeuw steeds verder is ontwikkeld.
Heel wat sportievelingen en wetenschappers maakten voor hun tochten gebruik van
dit type. Maar ook militaire expedities werden ermee uitgerust,
bijvoorbeeld in de Falkland oorlog. Dus ja,' besluit ik mijn betoog, ‘er zijn nieuwe
lichtgewicht vouwkano’s. Ik kwam het blog tegen van een Duitse vouwkanofanaat
die in 2012 met zijn Klepper Aerius over de Duitse en Deense zeeën zeilde. Hij
noemt zijn boot een ‘lebendes Fossil’
dat ‘kippstabil’ en ‘praktisch unsinkbar’ is. Wat wil je nog
meer? Hij noemt zichzelf wel een ‘anachronistischer
Exot’, dat dan weer wel. Maar goed, zo voel ik mij ook vaak.’
Man
blikt of bloost niet. Ik krijg een glimlach en twee tientjes. Hij schakelt de
motor uit. Hij heeft zijn anachronistische exoot weer thuis gebracht.
[1]
E. van Dijk, Oorlogsdagboek over de periode van 25
april 1944 t/m 28 mei 1945 te Laren (Gld.), in dichtvorm gevat van 27 november
1945 t/m 27 februari 1946.
[2]
Zie mijn Blog: Leipziger
Faltbootbau – Stern en de daar genoemde verwijzingen.
[3] The Happy Isles of
Oceania; Paddling the Pacific 1992: 140.
[4]
Het
eerste model werd gebouwd in 1905 door architectuur student Alfred Heurich. Het
houten frame van de Klepper wijkt af van dat van onze voormalige eigen vouwkano
die een product van de zeldzamer LFB bleek te zijn. De opbouw van de Klepper
lijkt, afgaande op tekeningen en foto’s, meer verwant aan die van de algemenere
Kolibri’s van MTW die tot 1990 werden gebouwd. (Zie mijn Blog: Leipziger
Faltbootbau.) Pouch is een ander Duits vouwkanomerk; het bestaat nog
steeds. Buiten Duitsland worden sinds 1974 in Noorwegen lichtgewicht vouwkano’s
geproduceerd en ook in Amerika staat een fabriek.
Zie verder o.a.:
- Artikel in NRC, 12-04-2012.