Op
de groote stille heide
‘Het
is augustus, de heide bloeit’. Met die constatering en prachtige foto’s wil
Natuurmonumenten ons in de benen helpen om dat bijzondere paarse landschap te
bewonderen. Er liggen diverse wandelroutes voor ons klaar. Man en ik kiezen er
een van 9 km die volgens Natuurmonumenten 2 uur duurt. Nu loopt een wandeling voor
ons altijd uit, want we staan om de haverklap stil om te kijken wat er om ons
heen kwekt, krioelt en bloeit. Dus we mogen rekenen op zo’n 2 ½ à 3 uur. Daarbij
moeten we in gedachten houden het aantal nog niet bekende minuten of uren dat verdwalen
gaat kosten. Voor ons bestaat er geen kans op verdwalen. Wij verdwalen altijd.
We
twijfelen over het te nemen heidetraject. Misschien is die 9 km wat ver gezien
het weersvooruitzicht. Er is onweer voorspeld, code geel. Ach, we gaan gewoon op
weg. Het voelt wel broeierig en de lucht zit helemaal dicht, de zon vindt
nergens een gaatje in het loodgrijze wolkendek. Af en toe druppelt het een
tijdje. Ik zet er flink de pas in, dan blijf ik het onweer voor. Donder en
bliksem op de hei – dat wil ik niet meemaken.
Wij
hebben een kaart, niet heel gedetailleerd maar alla, en af en toe staat er een
groene pijl langs de weg. De aanlooproute voert door een stukje bos en rechts zie
ik tussen de bomen door roodbont vee in de wei staan. Na nog een boslaantje
straalt de hei ons overweldigend dieppaars tegemoet en je ruikt direct al de
zoete honing. Een uitgestrekt veld ligt open om bewandeld te worden. De routekaart
wijst ons de smalle paadjes er doorheen. Struikheide, dopheide, kraaiheide, pijpenstrootje.
Ik ken ze weer allemaal. De roodborsttapuit zouden we volgens de beschrijving zeker
moeten kunnen zien. Tja, als dat vogeltje hier zeker weten is, dan zien we het
zeker weten vliegen, want vogeltjes genoeg om ons heen. Alleen, de details blijven
uit omdat we het kijkertje zijn vergeten. Man wijst naar de grond, dat is dichterbij
en erg overzichtelijk. Hij heeft de larve van een mierenleeuw ontdekt en
vertelt het verhaal achter zijn bestaan. De larve graaft een kuiltje in het
zand om mieren en andere kleine beestjes in te laten vallen. Met zijn grote
kaken maakt hij daarna zijn prooi buit. We laten die rover achter ons en komen
op een plek bij de bosrand waarover aandachtspunt nr 2 op de kaart iets heeft
op te merken. Net als ik voorlees dat we hier herten en reeën mogen verwachten,
hoor ik achter mij plotseling geritsel. Ik draai mij om en tuur het bos in.
Niets, maar het geritsel gaat door. Ik hef mijn hoofd op om het geluid te zoeken
en zie aan de grijze hemel een klein wit parachuutje zich openen. Er hangt iets
aan. Het is de lier die door een zweefvliegtuig is losgelaten. Langzaam daalt
de lier aan de parachute naar een veldje achter het bos. Het vliegtuig draait
weg.
Even
zitten? Nou een moment dan. Boterhammetje, slokje water, kom we gaan. ‘Nu al?’
kijkt man verbaasd. Maar ik heb weer druppels op mijn hoofd gevoeld. We stappen
op en volgen het pad dat al gauw een hoek van bijna 90 graden maakt. Links ligt
de heide, rechts het bos. Aan die kant zie ik vanuit mijn ooghoek iets bewegen.
Ik draai bij en vang een flits op van twee grote herten die uit de struiken
komen. Ik krijg amper de tijd om de dieren te bekijken. Want zij zien ons en
maken schuin opzij liggend als motoren in de bocht razendsnel rechtsomkeert.
Hun achterlijven blijven wat langer zichtbaar in de vlucht. Edelherten moeten
het zijn naar hun formaat en kleur te oordelen.
We
denken dat we er bijna zijn, bij het eindpunt. Toch zegt de groene pijl dat we
eerst nog een weggetje linksaf moeten inslaan. Hm. Nou ja, toch maar doen.
Groene pijl, dus ja wat heb ik daarvan te vinden? We zijn wel al zo’n 2 ½ à 3
uur aan de wandel. Dan zie ik op afstand van het pad roodbont vee in de wei
staan. Hé, die koeien zagen we aan het begin van de wandeling toch ook? ‘Welnee,
ik heb helemaal geen koeien gezien.’ ‘Nou ik wel, maar het kunnen natuurlijk
andere koeien zijn.’ Verder maar weer. Man gaat door: ‘Dit pad, dit herken je
toch ook niet? Kijk afdrukken van schoenen. Onze afdrukken zijn er toch niet
bij?’ We zetten onze sporen ernaast en vinden niet direct gave overeenkomsten. We lopen door, maar er zijn zoveel schoensporen op de paden te vinden,
dat er weinig zinnigs over valt te zeggen. Ik begin moe te worden. Vooral omdat
ik vermoed dat we voor de tweede keer dezelfde weg afleggen. En de zware
bewolking zit mij om meer dan één reden dwars. Ik heb pas gelezen dat je
tijdens wandelingen oriëntatiepunten van zon en maan nodig schijnt te hebben om
op koers te blijven. Er is onderzoek naar gedaan: arme proefpersonen werden het
bos en de woestijn ingestuurd met de opdracht een paar uur rechtuit te lopen.
Op gps werden ze gevolgd. Met zon- of maanlicht liepen ze volgens opdracht,
maar bij afwezigheid van dit licht en ook op bewolkte dagen liepen ze al snel
in rondjes en kruisten ze vaak hun eigen spoor zonder het te merken.* Nu is het
vandaag niet onze taak om uren rechtuit lopen, maar ook niet per se om dubbele rondjes
te maken.
De
lucht begint donker te kleuren. Als het pad een bijna rechte hoek naar links
maakt, weet ik het zeker. ‘Hier was ‘t, hier hebben we gestaan! Kijk maar, het
kleine paadje daar rechts mocht je niet in, we gingen linksaf en verder langs
de bosrand.’ Man ziet het werkelijk totaal anders. ‘Even terug hadden we dat
hek steeds rechts, dat hebben we op de heenweg toch ook niet gezien? We zitten
goed, echt. Nog een klein stukje door. Als ik het mis blijk te hebben, neem ik
je op mijn rug.’ ‘Ja, die uitdrukking ken ik.’
‘Huh?’ ‘M’n rug op!’ ‘Nee echt, ik neem je op mijn rug, als jij mijn
rugzak dan maar draagt.’
Vanuit
een smal heidepaadje draaien we een brede zandweg op. Aan de overkant staan
aanwijzingen voor fietsers. Knooppunt 23. ‘Hier zijn we echt wel geweest!’ roep
ik uit. Ik herken het. Maar nee, voor mijn tochtgenoot is ook dit aanknopingspunt
volslagen nieuw. ‘Ik herinner mij niets van deze weg.’ Tja, het zou kunnen dat
we eerder een andere brede weg liepen. En cijfers zijn niet mijn ding, dus ik
weet niet of ik eerder nr 23 las of nr 21 of 24. Mans vastberadenheid brengt
mij opnieuw aan het twijfelen. Zo werkt dat. In het algemeen ben ik zelden heel
erg zeker van iets. Ik twijfel over van alles. Dat helpt nu echt niet. Wat te
doen? De navigatie van de telefoon kan ons ook al niet vinden. Ik voel mij
verlaten en wil niet verder want ik weet niet of we naar links of rechts moeten
afslaan. Er is geen mens te bekennen. De wind steekt op; geen gunstig teken. Ik
ga voor Klein Duimpje spelen. Mijn broodkruimels zijn op, maar ik kan mijn
eigen knooppunten uitzetten met wat wel voor handen is. Ik pluk stengels van
Jacobs Kruiskruid dat langs de weg geel staat te bloeien en ben van plan ze vast
te binden om paaltjes en ANWB knooppunt bordjes die we tegenkomen. Weten we van
dit gedeelte van de route tenminste zeker: I
was here! We lopen de brede zandweg naar rechts af. Eindeloos lijkt die.
‘Zie je die afgeplagde stukken heide daar? Die hebben we toch niet eerder
gezien?’ gaat man voort zijn best te doen. Klopt, die herinner ik mij niet.
Een
heel oud liedje begint met mijn stappen mee te drenzen. Ik maak er maar een
variant op om de stemming er voor mijzelf in te houden:
Op de groote stille heide dwaalt
een echtpaar eenzaam rond…… etc.
Het
refrein is om triest van te worden:
En al dwale-hend gi-hinds e-hen
ver, denkt het echtpaa-haar ‘O-hoch hoe-oe ver, hoe ver is mijn heide, hoe vè-her
is mijn heide, mijn hei-hei-de.
Druppels.
Ik
weet het niet meer en mijn voeten begeven het. Ik zijg neer in het zand. Heel
in de verte zie ik iets wits onze kant uit bewegen. Wandelaars. Als ze dichtbij
zijn vraag ik, of zij van de parkeerplaats komen. ‘Nee, daar lopen we naar
toe!’ is hun antwoord. Ik leef op. We vergelijken de kaarten. Een man van het
gezelschap legt zijn vinger bij het punt, waar we ons volgens hem nu bevinden.
Het is exact de plek die het uitgaande van onze dubbellooproute ook naar mijn
idee moet zijn. We zitten voor de tweede maal bijna op de helft van de
wandeling. En we moeten ook nog weer terug. Toch word ik blij van de nieuwe
zekerheid. Er schiet mij iets te binnen waarmee ik onze situatie uit kan leggen.
‘Kennen jullie dat verhaaltje van Winnie de Poeh’, richt ik mij tot de
wandelaars, ‘waarin Poeh met zijn vriendje Knorretje aan het wandelen is rond
een bosje lorkebomen?’ Bedenkelijke gezichten, zij zijn ook moe, de voeten stuk
gelopen. ‘Bij elke rondgang ontdekt hij steeds meer sporen op de grond.’**
Ah, herkenning, lachende gezichten en ach en wee. ‘Maar je kunt vanavond wel in
je boekje noteren dat je geen 9 maar zo’n 15 km hebt gelopen,’ bemoedigt mij de
kaartenman. Een groet en zij gaan ons niet meer heel vlot vooruit.
Ondanks
de overweldigende bewijzen is man nog steeds maar half overtuigd. Hij loopt wat
rond, kijkt om zich heen. Tot hij aan de voet van een dode boom in de berm een
oranje-gele reuzenzwam gewaar wordt. ‘Hé, nu weet ik het weer. Die zag ik op de
heenweg ook!’ Biologenbewijs. Dat werkt bij hem. En dan kunnen wij strompelend de
ene voet voor de andere zetten voor hopelijk de laatste terugtocht. Alle delen
van mijn benen roepen om mededogen. Ik houd even in. Het dringt tot mijn
uitgebluste hoofd door, dat we nog iets te bespreken hebben. Niet de
schuldvraag. Die laten we maar liggen hier midden in het zand. En de vraag hoe
dit heeft kunnen gebeuren, daar komen we ook niet uit. Het is de kwestie van mans
rug. Daar ben ik niet op geweest. Hij heeft geen voet meer om op te staan, dat
is aangetoond. Maar hij kan niet meer, dat is ook duidelijk. Een ijsje straks, als
inlossing van de schuld? wordt geopperd. Ik schud mijn hoofd. Twee ijsjes
misschien? Vooruit, als eerste stukje van de inlossing, vind ik. Morgen neem ik
weer een stukje, mmm.
De
volgende dag zoek ik op YouTube. Het Nederlands Mannenkoor zingt de drie
coupletten van Op de groote stille heide
in volle overgave. Ik wil het man laten horen, goed voor een stukje van zijn
schuldinlossing van gisteren. Hij laat voortijdig weten acuut iets anders aan
zijn hoofd te hebben. ‘Nee, helemaal uit luisteren,’ is mijn gebod. En daarna,
idiote verrassing, meldt Google dat Nana Mouskouri hetzelfde lied zingt. Dat
moet ik zien, nee moeten wij zien. Opname 1976. Waarschijnlijk van het album Waarheen waarvoor & Alleluia in
concert. Ongelooflijk, maar echt waar. Als een recept schrijf ik het man
voor: ‘Tweemaal daags gedurende een week.’ Maar terwijl Nana haar best doet met
Hoe sjoon en hoe sjtiel die heide is, ontvlucht manlief haar in hoge nood richting
toilet.
Je
geheugen, je kunt er niet van op aan. Tijdens zo’n wandeling is je zoekbeeld
beperkt, bepaald door interesse, gesprek, de blik die af en toe op oneindig staat.
Toch weet je niet wat je gaat onthouden van alles wat langs komt. Wat je aanspreekt
onthoud je, denk je. Maar niet alles. En dingen die je liever niet wilt
onthouden, kunnen je soms ook komen lastig vallen. De uitspraak van Cees
Nooteboom zegt het in één zin: 'De herinnering is als een hond die
gaat liggen waar hij wil.***
De
voettocht naar Santiago zullen man en ik nooit samen kunnen lopen. Na een
bittere tocht van maanden ploeteren zullen we op een dag verschrikt weer in de
Ardennen staan en beweert een van ons dat we hier niet eerder liepen.
*
Onderzoek van het Max Planck Instituut in Tübingen, Duitsland. (Zie de site Wetenschap in Beeld.)
**Poeh
en Knorretje gaan op jacht en vangen bijna een Woezel in: Winnie de Poeh, A.A.
Milne, ills E.H. Shepard, vertaald door
Mies Bouhuys, Amsterdam van Goor 1987.
***
Cees Nooteboom in zijn boek Rituelen, Arbeiderspers Amsterdam, 1980.
Op de groote stille heide (De herder)
(tekst Johannes Worp, 1908)
Op de groote stille heide
Dwaalt de herder eenzaam rond
Wijl de witgewolde kudde
Trouw bewaakt wordt door den hond
En, al dwalende ginds en her
Denkt de herder: och, hoe ver
Hoe ver is mijn heide
Hoe ver is mijn heide, mijn heide
Op de groote stille heide
Bloeien bloempjes lief en teer
Pralend in de zonnestralen
Als een bloemhof heinde en veer
En, te vreen met karig loon
Roept de herder: o, hoe schoon
Hoe schoon is mijn heide
Hoe schoon is mijn heide, mijn heide
Op de groote stille heide
Rust het al bij maneschijn
Als de schaapjes en de bloemen
Vredig ingeslapen zijn
En, terugziende op zijn pad
Juicht de herder: welk een schat
Hoe rijk is mijn heide
Hoe rijk is mijn heide, mijn heide