vrijdag 30 december 2016

Hoedje lichten


                         

Hoedje lichten
Natuurlijk raken man en ik elkaar kwijt in het strijdgewoel van het overvolle warenhuis. Maar hij vindt mij in deze vreemde stad sneller terug dan ik hem. Want het rode hoedje in de wintergrauwe massa blijkt mans gidsfossiel en hij weet mij zo op te pikken. Tussen sjaals en mutsen en een enkele heer met donkere hoed staat één rood behoede dame.

De hoedenkoorts heeft mij na jaren van afwezigheid weer te pakken gekregen. Ik werd aangestoken op het buurtfeestje. Een feestje waarvoor we ons hadden uitgedost met aftandse en van zolders bijeengegaarde hoofddeksels. In die outfit stortten we het obligate lied over de gastvrouw uit en we ontregelden ons gezang meermalen met de kreet ‘Chapeau!’. Onder deze uitroep lichtten wij de sombrero’s, hoge hoeden, dopjes en bolhoeden en lieten die sierlijk richting het feestvarken zwieren.
         Het beviel en wij waren dragers geworden. Niet alleen op feesten, maar dagelijks.           

Ik was in Duitsland en kocht mijn Alpspitz. Een spits hoedje, koket rood, met als minieme versiering een veertje opzij. Daarmee had ik mijn eigen draagbare hoedje gescoord dat als gegoten op mijn bol zat. 


                                                                                           
Het stelde niets voor in vergelijking met de imponerende vlaggenschepen van wijlen mijn oma. Die vond ik prachtig, maar ik zou er nimmer mee gezien willen worden.
Mijn oma heeft onbedoeld haar best gedaan om mij in mijn jeugd een fascinatie voor hoeden te bezorgen. Zodra het bericht ons gezin bereikte, dat mijn grootouders ons met een bezoek gingen vereren, dook mijn moeder terstond met haar hoofd in de diepe trapkast, kreeg het voor elkaar daar een hele plank leeg te halen, schudde verhit haar permanentkrullen en zei: ‘Ziezo.’ De volgende dag arriveerde het grootouderlijk paar met niet weinig bagage. We zagen hoe opa de grote bruine koffer torste met de ene hand en een zware tas achter zich aansleepte met de andere en hoe oma het kostbaarste en teerste onderdeel van hun uitrusting voor zich uit droeg: de hoedendoos met hoed. Als met fluwelen handschoentjes pakte mijn moeder de doos over van haar schoonmoeder, die dat nauwverholen toestond, en lei hem op de beoogde plank in de trapkast. Met een afgemeten knikje gaf oma haar goedkeuring te kennen. Tot mijn teleurstelling bleef de doos vervolgens dagenlang gesloten. Ik was een meisje van een jaar of zeven. In een onbewaakt ogenblik piepte ik de donkere kast in met de bedoeling het deksel een tikje op te lichten om de laatste aanwinst te bespieden. Maar daar schuifelden de voetstappen van oma al naderbij, voorafgegaan door haar opdringerige eau de cologne geur. Ik moest tot zondag wachten. De doos werd die ochtend op tafel gezet en oma tilde haar eigendom eruit omhoog. O wat was hij mooi! Zo groots en toch fragiel, hier en daar opengewerkt en afgezet met lichtkleurige roosjes van zijde organza over de brede rand.

                                                                                                          

De ingetogen hoofdtooi van mijn andere grootmoeder vond ik pas op latere leeftijd intrigerend. Toen zij die allang niet meer droeg. Tot rond mijn geboortejaar heeft mijn moeders moeder de knipmutse gedragen, een plaatselijke dracht. Het mutsje was gemaakt van fijn wit kant met aan de achterkant onderlangs lange plooien. Op een bepaald moment had grootmoeder genoeg van alle inspanningen die zo’n knipmutse van haar vergde. Alleen al het opzetten met de linten bovenlangs het voorhoofd, het roesje voorlangs en de plooien netjes in het gelid was geen sinecure. En dan het onderhoud. Na een aantal keren dragen –bij kerkbezoek, huwelijk of een andere plechtigheid- moest het hoofdversiersel naar de knipmutse-naaister voor een wasbeurt. Daar werd hij helemaal uit elkaar gehaald, na het wassen gesteven en opnieuw in elkaar genaaid met alle roesjes en plooien op hun plaats.
Grootmoeder hield het voor gezien. Voorzichtig begon zij mijn moeder voor te bereiden op de aanstaande wereldschokkende verandering, de aankoop van een hoed. De buurvrouw had er een en die en die ook al. Dan kon zij zelf niet achterblijven. Na die onthulling schijnt mijn moeder haar in niet malse bewoordingen te hebben toegevoegd: ‘Als u een hoed draagt, bent u mijn moeder niet meer.
Het baatte niet. Enkele maanden later, op kraamvisite bij haar dochter, stak mijn grootmoeder met een verlegen lachje haar hoofd met donkerblauw gerande hoed om de deur. Dit bracht een schok teweeg in het kraambed. Maar met haar dochters schrik kwam de moeder vrij. En alsof het kerst was, werd de baby de reddende engel.

Tradities vinden wij dikwijls mooi in een rol van buitenstaander, zolang wij er zelf maar niet aan hoeven voldoen.
Want als jonge moeder was mijn moeder zelf wel onbeschroomd de hoedentraditie binnengestapt. Ze droeg alleen op zondag een hoedje; als zij doordeweeks de deur uitging, knoopte zij zoals zoveel vrouwen in haar omgeving in de jaren vijftig even een fleurige hoofddoek om haar permanentje heen. Ze had een beige zomers hoedje met aan de voorkant een kort stukje voile onderlangs, tot net over haar ogen. Als een doorzichtig sluiertje eigenlijk. De voile kan verschillende lengtes hebben, tot zelfs over de mond. Heel transparant schept een voile wel degelijk afstand. Hij komt op mij over als een doorzichtig muurtje dat de boodschap uitzendt van onbenaderbaarheid.
Als klein kind was ik eens op een familiebijeenkomst neergezet naast een stokoude tante van mijn moeder, die een lange voile droeg. Vaag zie ik haar voor me, met het wijdmazige delicate stukje stof afhangend tot over haar waterige ogen en wangen, rood van de gesprongen adertjes, tot over de neus en voor de mond. Het ding was zwart, net als haar hoed en de rest van haar kleding. Was ze in de rouw? Ik vroeg mij af hoe zij het klaarspeelde, kusjes geven en koffie drinken. Maar ik heb het niet afgewacht, ik liet mij stilletjes van mijn stoel glijden en verdween slinks uit haar buurt. Want ik vond de tante eng. Dat deed haar voile in combinatie met een eigenaardige gedraging. Ze schudde continu met haar hoofd heen en weer en haar sluiertje volgde. Ik dacht eerst dat ze mij steeds afkeurde tot ik ontdekte dat ze ermee doorging als ze met volwassenen in gesprek raakte. Drinken zou haar sowieso lastig af gaan. Het zal Parkinson geweest zijn.

                                                    

Voiles. Onze vroegere koningin Beatrix droeg ze in donkere en lichte tinten, reikend tot over de majesteitelijke mond. Ontzag inboezemen en afstand scheppen zal het beoogde effect zijn geweest. Inmiddels is de traditie van voiles, net als moeders hoofddoekje trouwens, grotendeels afgeschaft. In zekere sociale kringen althans. In religieuze kring kan de voile tot gesloten sluier zijn verdicht of is de hoofddoek verplicht. Maar in een vaste tijd van het jaar zijn hoedjes met voile opeens weer gewild. Dan zijn ze goedkoop te betrekken bij zaken als Het Feestbeest of Carnavalsland.
Tradities komen en gaan, ook al hebben ze een generaties-lange geschiedenis. De tijd schaaft ze passend, of ze verdwijnen. Of ze worden uitgevonden, zogenaamd stoelend op een gedeeld ver verleden.
Sommige tradities vinden we mooi en we omarmen ze of kijken er vertederd naar vanaf een afstand. Maar andere verfoeien we. Nieuwkomers op het terrein van tradities worden door de filters gehaald van cultuur en tijdgeest. Wat niet door de filter komt, wordt als pulp geloosd.

                                                              

Maar met een hoedje kun je nog steeds alle kanten op. Het kan gemakkelijk af en op, het beschermt tegen de kou en tegen de warmte. Je kunt er ook complimenten mee maken en je kunt ermee groeten. Wanneer mijn vader vroeger een bekende tegenkwam op straat, pakte hij zijn hoed bij de punt van de bol en hield hem een tel boven het hoofd. Het gebaar heeft iets galants. Nog altijd koester ik een hoedenvoorval van zo’n 30 jaar terug. In een onbekende stad peddelde ik een onduidelijke kruising op, twijfelend over de voorrangsregel. Van rechts kwam een man aanfietsen. Hij hield in, lichtte zijn hoed en met een glimlach liet hij mij voorgaan. Heerlijke hoffelijkheid.
Uit eerbied zette mijn vader de hoed helemaal af zodra hij op zondag de kerk binnentrad, of wanneer hij een begrafenisplechtigheid bezocht. In onze cultuur is deze geste voorbehouden aan mannen; mijn moeder lichtte haar hoed niet ter begroeting en ze kon hem in de kerk of tijdens een grafrede gewoon ophouden. Misschien zouden vrouwen zich het hoedje lichten als vorm van wellevendheid eigen kunnen maken?

                                                           

Man vist mij op uit het gekrioel van de decemberdrukte en samen duiken we de warmte van een café in voor een Belgisch biertje. Jas uit en dan? Wat is de etiquette met hoeden in een café? Zet je ‘m af als je even iets gaat drinken? Waar laat je ‘m? Is de kapstok veilig voor de vorm?
Ik zet mijn hoed af en lekker warm geworden gaat hij een half uurtje later weer op, wanneer we de kou tegemoet lopen. Arm in arm laveren we tussen het onverminderd winkelend publiek en steken het stadsplein schuin over. En dan … Pas vanaf een paar meter word ik hem gewaar. ‘Daar komt nog een rode hoed,’ fluister ik links naar manlief. De enige die dag, op die van mij na. De hoed is gekoppeld aan een lange vrouw die met de arm is gekoppeld aan een lange man. Het paar nadert ons vanuit de tegengestelde diagonaal om mij rechts te kunnen passeren. Voordat de vrouw langs mij stapt, is een blik op haar hoofddeksel niet te vermijden. Ik kijk vanonder mijn rand wat omhoog en we zien elkaar in de ogen, onzeker of wij elkaar kleur zouden bekennen. Ieder houd de eigen gang, geen seconde uit de maat, maar de communicatie is al heen en weer geflitst, sneller dan de stappen. En op het moment dat de enige twee rode hoeden in de stad elkaar nagenoeg schampen, is de lach niet langer in te houden. Hadden we even de hoed moeten lichten?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten