donderdag 28 augustus 2014

Op de groote stille heide



Op de groote stille heide
‘Het is augustus, de heide bloeit’. Met die constatering en prachtige foto’s wil Natuurmonumenten ons in de benen helpen om dat bijzondere paarse landschap te bewonderen. Er liggen diverse wandelroutes voor ons klaar. Man en ik kiezen er een van 9 km die volgens Natuurmonumenten 2 uur duurt. Nu loopt een wandeling voor ons altijd uit, want we staan om de haverklap stil om te kijken wat er om ons heen kwekt, krioelt en bloeit. Dus we mogen rekenen op zo’n 2 ½ à 3 uur. Daarbij moeten we in gedachten houden het aantal nog niet bekende minuten of uren dat verdwalen gaat kosten. Voor ons bestaat er geen kans op verdwalen. Wij verdwalen altijd.

We twijfelen over het te nemen heidetraject. Misschien is die 9 km wat ver gezien het weersvooruitzicht. Er is onweer voorspeld, code geel. Ach, we gaan gewoon op weg. Het voelt wel broeierig en de lucht zit helemaal dicht, de zon vindt nergens een gaatje in het loodgrijze wolkendek. Af en toe druppelt het een tijdje. Ik zet er flink de pas in, dan blijf ik het onweer voor. Donder en bliksem op de hei – dat wil ik niet meemaken.
Wij hebben een kaart, niet heel gedetailleerd maar alla, en af en toe staat er een groene pijl langs de weg. De aanlooproute voert door een stukje bos en rechts zie ik tussen de bomen door roodbont vee in de wei staan. Na nog een boslaantje straalt de hei ons overweldigend dieppaars tegemoet en je ruikt direct al de zoete honing. Een uitgestrekt veld ligt open om bewandeld te worden. De routekaart wijst ons de smalle paadjes er doorheen. Struikheide, dopheide, kraaiheide, pijpenstrootje. Ik ken ze weer allemaal. De roodborsttapuit zouden we volgens de beschrijving zeker moeten kunnen zien. Tja, als dat vogeltje hier zeker weten is, dan zien we het zeker weten vliegen, want vogeltjes genoeg om ons heen. Alleen, de details blijven uit omdat we het kijkertje zijn vergeten. Man wijst naar de grond, dat is dichterbij en erg overzichtelijk. Hij heeft de larve van een mierenleeuw ontdekt en vertelt het verhaal achter zijn bestaan. De larve graaft een kuiltje in het zand om mieren en andere kleine beestjes in te laten vallen. Met zijn grote kaken maakt hij daarna zijn prooi buit. We laten die rover achter ons en komen op een plek bij de bosrand waarover aandachtspunt nr 2 op de kaart iets heeft op te merken. Net als ik voorlees dat we hier herten en reeën mogen verwachten, hoor ik achter mij plotseling geritsel. Ik draai mij om en tuur het bos in. Niets, maar het geritsel gaat door. Ik hef mijn hoofd op om het geluid te zoeken en zie aan de grijze hemel een klein wit parachuutje zich openen. Er hangt iets aan. Het is de lier die door een zweefvliegtuig is losgelaten. Langzaam daalt de lier aan de parachute naar een veldje achter het bos. Het vliegtuig draait weg.

Even zitten? Nou een moment dan. Boterhammetje, slokje water, kom we gaan. ‘Nu al?’ kijkt man verbaasd. Maar ik heb weer druppels op mijn hoofd gevoeld. We stappen op en volgen het pad dat al gauw een hoek van bijna 90 graden maakt. Links ligt de heide, rechts het bos. Aan die kant zie ik vanuit mijn ooghoek iets bewegen. Ik draai bij en vang een flits op van twee grote herten die uit de struiken komen. Ik krijg amper de tijd om de dieren te bekijken. Want zij zien ons en maken schuin opzij liggend als motoren in de bocht razendsnel rechtsomkeert. Hun achterlijven blijven wat langer zichtbaar in de vlucht. Edelherten moeten het zijn naar hun formaat en kleur te oordelen.

We denken dat we er bijna zijn, bij het eindpunt. Toch zegt de groene pijl dat we eerst nog een weggetje linksaf moeten inslaan. Hm. Nou ja, toch maar doen. Groene pijl, dus ja wat heb ik daarvan te vinden? We zijn wel al zo’n 2 ½ à 3 uur aan de wandel. Dan zie ik op afstand van het pad roodbont vee in de wei staan. Hé, die koeien zagen we aan het begin van de wandeling toch ook? ‘Welnee, ik heb helemaal geen koeien gezien.’ ‘Nou ik wel, maar het kunnen natuurlijk andere koeien zijn.’ Verder maar weer. Man gaat door: ‘Dit pad, dit herken je toch ook niet? Kijk afdrukken van schoenen. Onze afdrukken zijn er toch niet bij?’ We zetten onze sporen ernaast en vinden niet direct gave overeenkomsten. We lopen door, maar er zijn zoveel schoensporen op de paden te vinden, dat er weinig zinnigs over valt te zeggen. Ik begin moe te worden. Vooral omdat ik vermoed dat we voor de tweede keer dezelfde weg afleggen. En de zware bewolking zit mij om meer dan één reden dwars. Ik heb pas gelezen dat je tijdens wandelingen oriëntatiepunten van zon en maan nodig schijnt te hebben om op koers te blijven. Er is onderzoek naar gedaan: arme proefpersonen werden het bos en de woestijn ingestuurd met de opdracht een paar uur rechtuit te lopen. Op gps werden ze gevolgd. Met zon- of maanlicht liepen ze volgens opdracht, maar bij afwezigheid van dit licht en ook op bewolkte dagen liepen ze al snel in rondjes en kruisten ze vaak hun eigen spoor zonder het te merken.* Nu is het vandaag niet onze taak om uren rechtuit lopen, maar ook niet per se om dubbele rondjes te maken.  
De lucht begint donker te kleuren. Als het pad een bijna rechte hoek naar links maakt, weet ik het zeker. ‘Hier was ‘t, hier hebben we gestaan! Kijk maar, het kleine paadje daar rechts mocht je niet in, we gingen linksaf en verder langs de bosrand.’ Man ziet het werkelijk totaal anders. ‘Even terug hadden we dat hek steeds rechts, dat hebben we op de heenweg toch ook niet gezien? We zitten goed, echt. Nog een klein stukje door. Als ik het mis blijk te hebben, neem ik je op mijn rug.’ ‘Ja, die uitdrukking ken ik.’  ‘Huh?’ ‘M’n rug op!’ ‘Nee echt, ik neem je op mijn rug, als jij mijn rugzak dan maar draagt.’

Vanuit een smal heidepaadje draaien we een brede zandweg op. Aan de overkant staan aanwijzingen voor fietsers. Knooppunt 23. ‘Hier zijn we echt wel geweest!’ roep ik uit. Ik herken het. Maar nee, voor mijn tochtgenoot is ook dit aanknopingspunt volslagen nieuw. ‘Ik herinner mij niets van deze weg.’ Tja, het zou kunnen dat we eerder een andere brede weg liepen. En cijfers zijn niet mijn ding, dus ik weet niet of ik eerder nr 23 las of nr 21 of 24. Mans vastberadenheid brengt mij opnieuw aan het twijfelen. Zo werkt dat. In het algemeen ben ik zelden heel erg zeker van iets. Ik twijfel over van alles. Dat helpt nu echt niet. Wat te doen? De navigatie van de telefoon kan ons ook al niet vinden. Ik voel mij verlaten en wil niet verder want ik weet niet of we naar links of rechts moeten afslaan. Er is geen mens te bekennen. De wind steekt op; geen gunstig teken. Ik ga voor Klein Duimpje spelen. Mijn broodkruimels zijn op, maar ik kan mijn eigen knooppunten uitzetten met wat wel voor handen is. Ik pluk stengels van Jacobs Kruiskruid dat langs de weg geel staat te bloeien en ben van plan ze vast te binden om paaltjes en ANWB knooppunt bordjes die we tegenkomen. Weten we van dit gedeelte van de route tenminste zeker: I was here! We lopen de brede zandweg naar rechts af. Eindeloos lijkt die. ‘Zie je die afgeplagde stukken heide daar? Die hebben we toch niet eerder gezien?’ gaat man voort zijn best te doen. Klopt, die herinner ik mij niet.
Een heel oud liedje begint met mijn stappen mee te drenzen. Ik maak er maar een variant op om de stemming er voor mijzelf in te houden:

Op de groote stille heide dwaalt een echtpaar eenzaam rond…… etc.
Het refrein is om triest van te worden:
En al dwale-hend gi-hinds e-hen ver, denkt het echtpaa-haar ‘O-hoch hoe-oe ver, hoe ver is mijn heide, hoe vè-her is mijn heide, mijn hei-hei-de.

Druppels.
Ik weet het niet meer en mijn voeten begeven het. Ik zijg neer in het zand. Heel in de verte zie ik iets wits onze kant uit bewegen. Wandelaars. Als ze dichtbij zijn vraag ik, of zij van de parkeerplaats komen. ‘Nee, daar lopen we naar toe!’ is hun antwoord. Ik leef op. We vergelijken de kaarten. Een man van het gezelschap legt zijn vinger bij het punt, waar we ons volgens hem nu bevinden. Het is exact de plek die het uitgaande van onze dubbellooproute ook naar mijn idee moet zijn. We zitten voor de tweede maal bijna op de helft van de wandeling. En we moeten ook nog weer terug. Toch word ik blij van de nieuwe zekerheid. Er schiet mij iets te binnen waarmee ik onze situatie uit kan leggen. ‘Kennen jullie dat verhaaltje van Winnie de Poeh’, richt ik mij tot de wandelaars, ‘waarin Poeh met zijn vriendje Knorretje aan het wandelen is rond een bosje lorkebomen?’ Bedenkelijke gezichten, zij zijn ook moe, de voeten stuk gelopen. ‘Bij elke rondgang ontdekt hij steeds meer sporen op de grond.’** Ah, herkenning, lachende gezichten en ach en wee. ‘Maar je kunt vanavond wel in je boekje noteren dat je geen 9 maar zo’n 15 km hebt gelopen,’ bemoedigt mij de kaartenman. Een groet en zij gaan ons niet meer heel vlot vooruit.
Ondanks de overweldigende bewijzen is man nog steeds maar half overtuigd. Hij loopt wat rond, kijkt om zich heen. Tot hij aan de voet van een dode boom in de berm een oranje-gele reuzenzwam gewaar wordt. ‘Hé, nu weet ik het weer. Die zag ik op de heenweg ook!’ Biologenbewijs. Dat werkt bij hem. En dan kunnen wij strompelend de ene voet voor de andere zetten voor hopelijk de laatste terugtocht. Alle delen van mijn benen roepen om mededogen. Ik houd even in. Het dringt tot mijn uitgebluste hoofd door, dat we nog iets te bespreken hebben. Niet de schuldvraag. Die laten we maar liggen hier midden in het zand. En de vraag hoe dit heeft kunnen gebeuren, daar komen we ook niet uit. Het is de kwestie van mans rug. Daar ben ik niet op geweest. Hij heeft geen voet meer om op te staan, dat is aangetoond. Maar hij kan niet meer, dat is ook duidelijk. Een ijsje straks, als inlossing van de schuld? wordt geopperd. Ik schud mijn hoofd. Twee ijsjes misschien? Vooruit, als eerste stukje van de inlossing, vind ik. Morgen neem ik weer een stukje, mmm.

 

De volgende dag zoek ik op YouTube. Het Nederlands Mannenkoor zingt de drie coupletten van Op de groote stille heide in volle overgave. Ik wil het man laten horen, goed voor een stukje van zijn schuldinlossing van gisteren. Hij laat voortijdig weten acuut iets anders aan zijn hoofd te hebben. ‘Nee, helemaal uit luisteren,’ is mijn gebod. En daarna, idiote verrassing, meldt Google dat Nana Mouskouri hetzelfde lied zingt. Dat moet ik zien, nee moeten wij zien. Opname 1976. Waarschijnlijk van het album Waarheen waarvoor & Alleluia in concert. Ongelooflijk, maar echt waar. Als een recept schrijf ik het man voor: ‘Tweemaal daags gedurende een week.’ Maar terwijl Nana haar best doet met Hoe sjoon en hoe sjtiel die heide is, ontvlucht manlief haar in hoge nood richting toilet.

Je geheugen, je kunt er niet van op aan. Tijdens zo’n wandeling is je zoekbeeld beperkt, bepaald door interesse,  gesprek, de blik die af en toe op oneindig staat. Toch weet je niet wat je gaat onthouden van alles wat langs komt. Wat je aanspreekt onthoud je, denk je. Maar niet alles. En dingen die je liever niet wilt onthouden, kunnen je soms ook komen lastig vallen. De uitspraak van Cees Nooteboom zegt het in één zin: 'De herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij wil.***
De voettocht naar Santiago zullen man en ik nooit samen kunnen lopen. Na een bittere tocht van maanden ploeteren zullen we op een dag verschrikt weer in de Ardennen staan en beweert een van ons dat we hier niet eerder liepen.

* Onderzoek van het Max Planck Instituut in Tübingen, Duitsland. (Zie de site  Wetenschap in Beeld.)
**Poeh en Knorretje gaan op jacht en vangen bijna een Woezel in: Winnie de Poeh, A.A. Milne, ills E.H.  Shepard, vertaald door Mies Bouhuys, Amsterdam van Goor 1987.
*** Cees Nooteboom in zijn boek Rituelen, Arbeiderspers Amsterdam, 1980.


Op de groote stille heide (De herder)
(tekst Johannes Worp, 1908)
 
Op de groote stille heide
Dwaalt de herder eenzaam rond
Wijl de witgewolde kudde
Trouw bewaakt wordt door den hond
En, al dwalende ginds en her
Denkt de herder: och, hoe ver
Hoe ver is mijn heide
Hoe ver is mijn heide, mijn heide

Op de groote stille heide
Bloeien bloempjes lief en teer
Pralend in de zonnestralen
Als een bloemhof heinde en veer
En, te vreen met karig loon
Roept de herder: o, hoe schoon
Hoe schoon is mijn heide
Hoe schoon is mijn heide, mijn heide

Op de groote stille heide
Rust het al bij maneschijn
Als de schaapjes en de bloemen
Vredig ingeslapen zijn
En, terugziende op zijn pad
Juicht de herder: welk een schat
Hoe rijk is mijn heide
Hoe rijk is mijn heide, mijn heide
 



donderdag 14 augustus 2014

Leipziger Faltbootbau - Stern



Leipziger Faltbootbau – Stern

Er ligt vandaag een andere kano in de tuin. Een degelijke polyester uit één stuk. Met comfortabele kuipstoeltjes die zorgen voor een prima zithouding. Die stoeltjes gaven de doorslag voor de aankoop. Maar met deze aanwinst moet het besluit volgen om ons vorige pronkstuk te laten varen, verder zonder ons. Twee kano’s is 1 teveel, ook al past er een in een plunjezak. Snik. En van die ene hebben we 27 jaar genoten. 27 jaar terug en nu, ijkpunten in de tijd. Waar blijven de jaren? wordt dan gezegd. Ik weet het wel: ze schieten in de rug en in de gewrichten.

Het is zomer en uit de overvolle garage diepen we opnieuw de schat op die we al zo lang koesteren. We gaan onze ouwe trouwe kano voor de laatste maal in elkaar zetten. Uit ervaring hebben we hiervoor een niet al te hete zonnige dag gekozen. Aan de klus die ons te wachten staat hebben we al meer dan eens teveel zweetdruppeltjes verloren. En eerlijk gezegd ook scheldwoorden. We gaan het rustig aan doen. Man komt met de grote legergroene plunjezak aansjouwen. Hij vertilt zich bijna. Alle houten onderdelen vissen we op uit de zak en sorteren ze netjes op het grasveld. Dat moet, anders is het geen doen, kom je er niet uit. Houten boogjes in aflopend formaat -tijdens een eerdere strijd met het ding heeft man ze gemarkeerd als voor en achter/ links en rechts-,  idem gemerkte dunne latjes, plankjes, boorden, stoeltjes. Het is altijd weer een hels karwei om alles uiteindelijk tegelijk passend in het omhullende blauwgrijze dek te krijgen. Vooral het inpassen van de laatste stukjes is een krachttoer omdat die onder hoogspanning op hun plaats moeten komen. Het geploeter komt vooral op manlief neer; hij beschikt van ons tweeën over de meeste kracht. En dan pronkt ie daar op het grasveld, onze vouwkano. Hij is nu eens in elkaar gelukt met een minimum aan transpiratie en nul scheldwoorden. Hoe vaak deden we dit niet? Nagenoeg elke zomer. En dan voeren we ermee door de Amsterdamse grachten en over het IJ, we namen hem mee naar Frankrijk, verdwaalden in de Weerribben en ontdekten in smalle slootjes nog meer Nederlands natuurschoon. Met de kinderen klein pasten we er precies in met z’n viertjes. Maar de kinderen zijn groot en de ouders wat stijfjes.

We gaan de boot met echt alle toebehoren op en top verder optuigen, aankleden. Versieren eigenlijk, want het is alsof we met de kerstboom bezig zijn. Met heel veel liefde zo mooi mogelijk maken. We zoeken de zeiltjes erbij, want de kano is tevens zeilboot. Eén keer zeilden we ermee, op een plas in de buurt. Met een lekker windje scheerden we schuin over het water, in de uitgezette richting. Ik hoefde slechts de aanwijzingen van manlief op te volgen, want ik ben zelf nauwelijks enige zeiltechniek meester. Toen we omsloegen en ik –zwanger van onze oudste- te water raakte, was ik een moment in paniek. Een kort moment, want al snel merkte ik dat mijn voeten de modderige bodem raakten terwijl het water niet hoger dan mijn knieën reikte.

Wij kochten de kano van andere liefhebbers; we weten zijn leeftijd niet. We hebben ons dit nooit afgevraagd. Ook hebben we nooit moeite gedaan om merk of herkomst te achterhalen. We vonden de boot gewoon leuk en heel praktisch vanwege de geringe opbergruimte die hij in beslag neemt. Maar op de indrukwekkende tentoonstelling De Tweede Wereldoorlog in 100 voorwerpen (Kunsthal 2014) werden we wel nieuwsgierig gemaakt, toen we daar het houten skelet van een vouwkano zagen opgesteld. Het deed verrassend veel denken aan dat van onze boot. Er hoort een spannend verhaal bij. Tijdens de oorlog werd deze boot gebruikt door Engelandvaarders. In september 1941 probeerden twee broers uit Rotterdam ermee te ontsnappen aan de Duitsers. Ze vertrokken uit Katwijk voor een tocht van ca. 190 km. Na 56 uur peddelen bereikten ze het veiliger Engeland. In Sizewell (Suffolk) is een monument opgericht ter nagedachtenis aan deze en andere Engelandvaarders.*

                       

Man zoekt in en achter alle garagekasten naar de volledige accessoires van de zeiluitrusting van onze vouwkano en vindt dat ik daarbij niet direct van dienst kan zijn; ik ken de weg er niet. Ik zijg neer achter de pc en worstel met mijn ns en mijn ovchipkaarten. Ik heb er twee, niet uit eigen behoefte maar uit noodzaak zijn ze op mijn pad gekomen. Van de een krijg ik mijn saldo niet zichtbaar. Het is afgeschermd. Ik mag mijn eigen saldo niet zien. Grr pff hmgg. Uren kun je er mee bezig zijn. Na 1 uur heb ik er genoeg van en staak voorlopig verdere pogingen. Het lijkt erop, dat ik met een nieuw toverservicewachtwoord toch een stukje dichter bij mijn verborgen saldo ben gekomen. Ik ga poolshoogte nemen bij mijn man die inmiddels de hele garage zo’n beetje op z’n kop heeft staan. Hij heeft wel alle touwen gevonden, het metalen roertje met de houten handvatten voor de bediening, de mast, de zeilen, maar slechts 1 zwaardje. Ik pak de mast op en mijn oog valt op een soort vignet, een keurmerk. Het is een sticker die op de paal zit vastgeplakt. Er staat in blauwe lijnen een tekening van een kano op met een tekst. Nooit eerder de moeite genomen die te lezen, de mast lag jarenlang ongebruikt op het zolderinkje. Nu moet en zal ik ontcijferen wat daar staat.

                                       

LFB lees ik, STERN en in kleinere letters onderlangs VEB Leipzige(r?) Faltbootbau of zoiets. De sticker is hier en daar beschadigd bij de letters. Ik ga direct googlen en begin mijn eigen speurtocht. Niet te geloven, ik vind een Faltbau Blog van een vouwkano enthousiasteling over deze kano. En meer ware liefhebbers kom ik op het spoor. Er bestaat zelfs een Duitse Wiki pagina over dit onderwerp. Het blijkt inderdaad de LFB fabriek, de Leipziger Faltbootbau – Stern te zijn die deze boten bouwde. Vanaf de twintiger jaren was de boot in gebruik, in de dertiger jaren populair. Zeker is dat na de Wende (1989) de productie is gestopt. Duidelijk, zou je denken. Maar het ligt gecompliceerder. Want een vergelijkbare kano met iets andere bouwwijze, is de Kolibri, die vanaf een later tijdstip (1955) door MTW**  in productie is gebracht. MTW vervaardigde in Wismar vouwboten tot 1990. Echter –en dit is voor de diehards-, een tijdlang werd de Kolibri ook door LFB gebouwd. Beide DDR vouwboten werden gemaakt in het kader van de consumptiegoederen productie en zijn ook veelvuldig naar het westen van Europa geëxporteerd alwaar er nog heel wat moeten rondvaren.
Tja, zelfs met deze kennis blijven er vragen open. Want welk type is onze vouwkano, een LFB, een MTW, of een combi? Hoe oud zou ie zijn? Ik kom er niet uit. En was die LFB fout in de oorlog? Helemaal niet of niet helemaal natuurlijk, gezien de onmisbare hulp aan de Engelandvaarders.

Ik krijg de melding dat achter een garagekast het tweede zwaardje is ontdekt. Daarmee is de zeilvouwkano compleet. Fier en strak staat ie op het gras. Het is een historisch monument. 



Toch maar niet wegdoen dan? Nou vooruit, nog één keer een stukje zeilen en daarna flink zijn. Ouder worden heeft zo zijn prijs.



* Zie de site van Zeekajak.NL
**Mathias-Thesen-Werft, een scheepsbouwonderneming in Wismar die in 1945 door de Russen werd opgezet.