Natuurlijk
raken man en ik elkaar kwijt in het strijdgewoel van het overvolle warenhuis. Maar
hij vindt mij in deze vreemde stad sneller terug dan ik hem. Want het rode
hoedje in de wintergrauwe massa blijkt mans gidsfossiel en hij weet mij zo op
te pikken. Tussen sjaals en mutsen en een enkele heer met donkere hoed staat
één rood behoede dame.
De
hoedenkoorts heeft mij na jaren van afwezigheid weer te pakken gekregen. Ik
werd aangestoken op het buurtfeestje. Een feestje waarvoor we ons hadden
uitgedost met aftandse en van zolders bijeengegaarde hoofddeksels. In die
outfit stortten we het obligate lied over de gastvrouw uit en we ontregelden ons
gezang meermalen met de kreet ‘Chapeau!’.
Onder deze uitroep lichtten wij de sombrero’s, hoge hoeden, dopjes en bolhoeden
en lieten die sierlijk richting het feestvarken zwieren.
Het beviel en wij waren dragers geworden. Niet alleen op
feesten, maar dagelijks.
Ik was
in Duitsland en kocht mijn Alpspitz.
Een spits hoedje, koket rood, met als minieme versiering een veertje opzij.
Daarmee had ik mijn eigen draagbare hoedje gescoord dat als gegoten op mijn bol
zat.
Mijn oma heeft onbedoeld haar best gedaan om mij in mijn
jeugd een fascinatie voor hoeden te bezorgen. Zodra het bericht ons gezin
bereikte, dat mijn grootouders ons met een bezoek gingen vereren, dook mijn
moeder terstond met haar hoofd in de diepe trapkast, kreeg het voor elkaar daar
een hele plank leeg te halen, schudde verhit haar permanentkrullen en zei: ‘Ziezo.’ De volgende dag arriveerde het grootouderlijk
paar met niet weinig bagage. We zagen hoe opa de grote bruine koffer torste met
de ene hand en een zware tas achter zich aansleepte met de andere en hoe oma
het kostbaarste en teerste onderdeel van hun uitrusting voor zich uit droeg: de
hoedendoos met hoed. Als met fluwelen handschoentjes pakte mijn moeder de doos
over van haar schoonmoeder, die dat nauwverholen toestond, en lei hem op de beoogde
plank in de trapkast. Met een afgemeten knikje gaf oma haar goedkeuring te
kennen. Tot mijn teleurstelling bleef de doos vervolgens dagenlang gesloten. Ik
was een meisje van een jaar of zeven. In een onbewaakt ogenblik piepte ik de donkere
kast in met de bedoeling het deksel een tikje op te lichten om de laatste
aanwinst te bespieden. Maar daar schuifelden de voetstappen van oma al naderbij,
voorafgegaan door haar opdringerige eau de cologne geur. Ik moest tot zondag
wachten. De doos werd die ochtend op tafel gezet en oma tilde haar eigendom
eruit omhoog. O wat was hij mooi! Zo groots en toch fragiel, hier en daar
opengewerkt en afgezet met lichtkleurige roosjes van zijde organza over de
brede rand.
De ingetogen
hoofdtooi van mijn andere grootmoeder vond ik pas op latere leeftijd
intrigerend. Toen zij die allang niet meer droeg. Tot rond mijn geboortejaar heeft
mijn moeders moeder de knipmutse
gedragen, een plaatselijke dracht. Het mutsje was gemaakt van fijn wit kant met
aan de achterkant onderlangs lange plooien. Op een bepaald moment had
grootmoeder genoeg van alle inspanningen die zo’n knipmutse van haar vergde. Alleen al het opzetten met de linten
bovenlangs het voorhoofd, het roesje voorlangs en de plooien netjes in het
gelid was geen sinecure. En dan het onderhoud. Na een aantal keren dragen –bij
kerkbezoek, huwelijk of een andere plechtigheid- moest het hoofdversiersel naar
de knipmutse-naaister voor een
wasbeurt. Daar werd hij helemaal uit elkaar gehaald, na het wassen gesteven en opnieuw
in elkaar genaaid met alle roesjes en plooien op hun plaats.
Grootmoeder hield het voor gezien. Voorzichtig begon zij mijn
moeder voor te bereiden op de aanstaande wereldschokkende verandering, de aankoop
van een hoed. De buurvrouw had er een en die en die ook al. Dan kon zij zelf
niet achterblijven. Na die onthulling schijnt mijn moeder haar in niet malse
bewoordingen te hebben toegevoegd: ‘Als u
een hoed draagt, bent u mijn moeder niet meer.’
Het baatte niet. Enkele maanden later, op kraamvisite bij
haar dochter, stak mijn grootmoeder met een verlegen lachje haar hoofd met donkerblauw
gerande hoed om de deur. Dit bracht een schok teweeg in het kraambed. Maar met
haar dochters schrik kwam de moeder vrij. En alsof het kerst was, werd de baby
de reddende engel.
Tradities
vinden wij dikwijls mooi in een rol van buitenstaander, zolang wij er zelf maar
niet aan hoeven voldoen.
Want als jonge moeder was mijn moeder zelf wel onbeschroomd de hoedentraditie binnengestapt. Ze
droeg alleen op zondag een hoedje; als zij doordeweeks de deur uitging, knoopte
zij zoals zoveel vrouwen in haar omgeving in de jaren vijftig even een fleurige
hoofddoek om haar permanentje heen. Ze had een beige zomers hoedje met aan de
voorkant een kort stukje voile onderlangs, tot net over haar ogen. Als een
doorzichtig sluiertje eigenlijk. De voile kan verschillende lengtes hebben, tot
zelfs over de mond. Heel transparant
schept een voile wel degelijk afstand. Hij komt op mij over als een doorzichtig
muurtje dat de boodschap uitzendt van onbenaderbaarheid.
Als klein kind was ik eens op een familiebijeenkomst neergezet
naast een stokoude tante van mijn moeder, die een lange voile droeg. Vaag zie
ik haar voor me, met het wijdmazige delicate stukje stof afhangend tot over
haar waterige ogen en wangen, rood van de gesprongen adertjes, tot over de neus
en voor de mond. Het ding was zwart, net als haar hoed en de rest van haar
kleding. Was ze in de rouw? Ik vroeg mij af hoe zij het klaarspeelde, kusjes
geven en koffie drinken. Maar ik heb het niet afgewacht, ik liet mij stilletjes
van mijn stoel glijden en verdween slinks uit haar buurt. Want ik vond de tante
eng. Dat deed haar voile in combinatie met een eigenaardige gedraging. Ze schudde
continu met haar hoofd heen en weer en haar sluiertje volgde. Ik dacht eerst
dat ze mij steeds afkeurde tot ik ontdekte dat ze ermee doorging als ze met volwassenen
in gesprek raakte. Drinken zou haar sowieso lastig af gaan. Het zal Parkinson
geweest zijn.
Voiles.
Onze vroegere koningin Beatrix droeg ze in donkere en lichte tinten, reikend
tot over de majesteitelijke mond. Ontzag inboezemen en afstand scheppen zal het
beoogde effect zijn geweest. Inmiddels is de traditie van voiles, net als moeders
hoofddoekje trouwens, grotendeels afgeschaft. In zekere sociale kringen althans.
In religieuze kring kan de voile tot gesloten sluier zijn verdicht of is de
hoofddoek verplicht. Maar in een vaste tijd van het jaar zijn hoedjes met voile
opeens weer gewild. Dan zijn ze goedkoop te betrekken bij zaken als Het
Feestbeest of Carnavalsland.
Tradities komen en gaan, ook al hebben ze een generaties-lange
geschiedenis. De tijd schaaft ze passend, of ze verdwijnen. Of ze worden
uitgevonden, zogenaamd stoelend op een gedeeld ver verleden.
Sommige tradities vinden we mooi en we omarmen ze of kijken er
vertederd naar vanaf een afstand. Maar andere verfoeien we. Nieuwkomers op het
terrein van tradities worden door de filters gehaald van cultuur en tijdgeest. Wat
niet door de filter komt, wordt als pulp geloosd.
Maar met
een hoedje kun je nog steeds alle kanten op. Het kan gemakkelijk af en op, het
beschermt tegen de kou en tegen de warmte. Je kunt er ook complimenten mee
maken en je kunt ermee groeten. Wanneer mijn vader vroeger een bekende
tegenkwam op straat, pakte hij zijn hoed bij de punt van de bol en hield hem
een tel boven het hoofd. Het gebaar heeft iets galants. Nog altijd koester ik
een hoedenvoorval van zo’n 30 jaar terug. In een onbekende stad peddelde ik een
onduidelijke kruising op, twijfelend over de voorrangsregel. Van rechts kwam
een man aanfietsen. Hij hield in, lichtte zijn hoed en met een glimlach liet
hij mij voorgaan. Heerlijke hoffelijkheid.
Uit eerbied zette mijn vader de hoed helemaal af zodra hij op
zondag de kerk binnentrad, of wanneer hij een begrafenisplechtigheid bezocht. In
onze cultuur is deze geste voorbehouden aan mannen; mijn moeder lichtte haar
hoed niet ter begroeting en ze kon hem in de kerk of tijdens een grafrede
gewoon ophouden. Misschien zouden vrouwen zich het hoedje lichten als vorm van
wellevendheid eigen kunnen maken?
Man
vist mij op uit het gekrioel van de decemberdrukte en samen duiken we de warmte
van een café in voor een Belgisch biertje. Jas uit en dan? Wat is de etiquette
met hoeden in een café? Zet je ‘m af als je even iets gaat drinken? Waar laat
je ‘m? Is de kapstok veilig voor de vorm?
Ik zet mijn hoed af en lekker warm geworden gaat hij een
half uurtje later weer op, wanneer we de kou tegemoet lopen. Arm in arm laveren
we tussen het onverminderd winkelend publiek en steken het stadsplein schuin
over. En dan … Pas vanaf een paar meter word ik hem gewaar. ‘Daar komt nog een rode
hoed,’ fluister ik links naar manlief. De enige die dag, op die van mij na. De
hoed is gekoppeld aan een lange vrouw die met de arm is gekoppeld aan een lange
man. Het paar nadert ons vanuit de tegengestelde diagonaal om mij rechts te
kunnen passeren. Voordat de vrouw langs mij stapt, is een blik op haar hoofddeksel
niet te vermijden. Ik kijk vanonder mijn rand wat omhoog en we zien elkaar in
de ogen, onzeker of wij elkaar kleur zouden bekennen. Ieder houd de eigen gang,
geen seconde uit de maat, maar de communicatie is al heen en weer geflitst,
sneller dan de stappen. En op het moment dat de enige twee rode hoeden in de
stad elkaar nagenoeg schampen, is de lach niet langer in te houden. Hadden we
even de hoed moeten lichten?