maandag 12 oktober 2015

Vergeet 't



Vergeet ‘t
Net heb ik op deze goede ochtend besloten dat ik het los moet laten, dat ik er niet meer zo krampachtig mee moet omgaan, omdat me dat niets oplevert. Dat ik het maar moet laten gaan. Dat ik anders gek word van mijzelf als steeds grotere control freak, gek van al mijn post-its aan mijn computerscherm, post-its aan de tv, post-its op de eettafel en post-its in de keuken. Gek van mijn eigen reminders die ik continu kriskras door het hele huis neerleg: de brief op de vloer in de gang omdat die nog voor vijven naar de brievenbus moet, het lege theepakje ernaast omdat ik dan ook mooi even langs de supermarkt kan, vieze sokken op de overloop omdat ik de was moet doen, het toegangsbewijs bij mijn mooie schoenen omdat ik zonder morgenavond de schouwburg niet binnenkom. Zonder schoenen eventueel, maar niet zonder ticket.
Net heb ik vastgesteld dat het niet zo heel erg is, dat ik toch vergeten ben de groene container aan de weg te zetten, dat ik vorige week wel de grijze container buiten heb gezet maar daarna zonder sleutel mijn huis niet meer in kon, dat het ook niet zo erg is dat ik verzuimd heb de bollen in de grond te stoppen, of dat ik zojuist naar boven ben gelopen om een boek op te halen en met lege handen beneden kom, enzovoorts enzovoorts.
Net heb ik met mijzelf afgesproken dat ik ook het hoofdstuk Vergeten Namen gerust aan de kant kan schuiven, omdat het geen punt is dat het een halve dag kan duren voordat een weggeraakte naam je geheugen weer binnenwandelt. Terwijl by the way heel wat benamingen niet lijken te zijn geschapen om een houvast in je brein te planten. Ze zetten alles op z’n kop. Neem vogelnamen. Gisteren nog, op een zonnige herfstdagwandeling zag ik een reiger met rustige slagen statig wegwieken uit een weiland. ‘Mooi, die purperreiger,’ vertrouwde ik de kenner naast mij toe. Wat weet ik van vogels. Het was zomaar een naam die toevallig wegvloog uit een openstaand luikje in mijn geheugen. Misschien pas nog ergens gelezen. ‘Nee,’ hoorde ik lichte verontwaardiging, ‘de purperreiger heeft een koperen gloed. En verder is hij zeldzaam in Nederland.’ ‘Koperreiger zou dan toch passender zijn geweest voor de purperreiger?’ Mijn repliek was kennelijk geen antwoord waard, mijn metgezel ging door. ‘Dit is de blauwe reiger.’ Ik deelde mee dat ik deze, nu ik er goed naar keek, eigenlijk meer grijs zilverachtig vond, ik kan het ook niet helpen, dus waarom niet…? ‘Nee, de zilverreiger is wit.’ Aww! ‘En dan is er nog de koereiger.’ ‘Ja die snap ik. Die zit op een koe.’ Het gekibbel nam een einde nadat we ook de groene reiger hadden besproken. We naderden een kruising en sloegen rechtsaf een smal zandpad in. Een witte ronde pluizenbol passeerde ons in heerlijk vliegende vaart. ‘Hé, een Labradoodle!’ ‘Ha ha, die is goed,’ gierde ik. ‘Nee het is geen grap. Echt, die hond is gekruist uit een labrador en een poedel.’ Echt is soms vreemder dan bedacht. Zoals de vacature die ik laatst zag staan: Gevraagd Hoofd Bijzaken. Serieus. Maar ik dwaal af, dit zijn bijzaken.
Goed, net nadat ik tot de slotsom ben gekomen dat ik het Vergeten moet loslaten maar eerst even goed voor mijzelf moet zorgen en de lunch verorberen waarvan de boterhammetjes lekker knapperig zijn geworden omdat ik voor het ontdooien van het brood niet de ontdooistand van 180, maar stand 600 op de magnetron had aangepiept, gaat de BEL.
Het is een grijze medewerker van PostNL met een pet op. Hij heeft zijn fiets al gekeerd om zijn ronde voort te zetten. Ik trek de voordeur snel open en hij draait zijn hoofd naar mij toe. ‘Wilt u dat ik vanavond bij u inbreek?’ Zijn vriendelijke toon klopt niet met wat hij zegt. ‘Nee’, zeg ik gedecideerd hoewel ik mij daarover wat onzeker voel. Er zal wel een addertje onder het gras schuilen bij zo’n vreemde vraag, maar ‘nee’ is altijd het juiste antwoord als het woord inbreken valt. ‘Kijk ‘s, u heeft de sleutel in het slot laten zitten.’ ‘O jee!’ Resoluut trek ik mijn sleutelbos naar me toe. Zo, die is weer van mij. ‘Ja ik zeg het maar, het zijn vast niet alleen maar vriendelijke mensen die hier langs komen.’ ‘Nou dat valt denk ik wel mee.’ ‘Maar je weet maar nooit. Stel dat er ’s een kwaadwillige in de buurt is’, besluit hij zijn statement. Hij trapt af. ‘Ik wens u nog een fijne dag!’ Hm.

Weg met de kinderen



Weg met de kinderen
In mijn mooiste jurkje, souvenir van de vorige dag, stond ik met mijn klasgenootjes in de rij bij het lokaal. Mijn handen omklemden een grote doos. De juf had ons opgeroepen om spelletjes mee te brengen voor ‘de kinderen die niets meer hadden’. Het moet een inzamelactie ten tijde van een humanitaire ramp geweest zijn. Waarschijnlijk was het de actie voor Algerijnse vluchtelingen in 1959. Er werd gul gegeven door de schoolkinderen. De juf stond even voorbij de ingang van de klas om de spulletjes van het een na het andere kind in ontvangst te nemen. Ik legde de doos met het bordspel behoedzaam in haar handen. Met enige aarzeling, want het was niet zomaar een overdracht. Het spel was namelijk gloednieuw. Ik had het de dag ervoor op mijn achtste verjaardag cadeau gekregen. Mijn gebaar voelde als een offer dat bijna te groot was. Maar ik vond dat het moest. De juf nam het zwijgend in ontvangst, zoals ze alle giften zwijgend aannam. Ik was onthutst. Was het de juf ontgaan dat dit mijn spiksplinternieuwe verjaardagscadeau was? Ik kreeg niets terug, zelfs geen klein woordje bijzondere dank.
            Dit voorval is mij lang bijgebleven en ik heb er mijn les uit getrokken. Alleen zit ik achteraf wel met de vraag in hoeverre de Nederlandse gebruiksaanwijzing die mijn gift vergezelde, ginds heeft bijgedragen aan enig begrip van het spel of een mogelijke verbetering van de leesvaardigheid.
 Belangeloos iets weggeven wat je dierbaar is. De jeugdherinnering kwam bij mij boven, nu een nieuwe humanitaire ramp hulp op zeer grote schaal vereist en je je afvraagt wat je als individu kunt betekenen in deze immense vluchtelingencrisis.
Ik hoor het geklepper van mijn brievenbus en ga kijken wat er op de mat is gevallen. Het is de kersverse najaarsreisspecial. Om mijn gedachten te verzetten, blader ik er even doorheen. Het blad vraagt nogal wat van zijn lezers. Ik vlieg langs de koppen van artikelen en advertorials die steeds dezelfde boodschappen afgeven:

* Heerlijk ontspannen op weg
* Heerlijk erop uit met de e-bike!
* Heerlijk genieten van het buitenleven!
* Er helemaal uit
* Heerlijk nazomeren
* Overwinteren aan de Costa del Sol
* Welkom in Gambia (Afrika voor beginners)

Zo onder elkaar gezet zie ik vooral orders. Nederlanders moeten veel ‘heerlijks’ doen. We moeten ontspannen uit onze woonsteden vertrekken, echt er helemaal uit, liefst buiten de landsgrenzen. We moeten overwinteren tot zelfs in Afrika, maar dat is voor de beginners met lef. Net als ik het blad terzijde wil schuiven, valt mijn oog op een laatste kop. Die is schokkend: Weg met de (klein)kinderen. Ik besef dat ouderen de nieuwe prooi vormen voor de reisorganisatiegeldwolven, maar om de jongste generatie zomaar weg te verklaren vind ik best kort door de bocht.

Dan toch maar de krant. Bomvolle azc’s, overbezette sporthallen. Burgemeesters tegenover emotionele burgers bij de vordering van leegstaande scholen, bank- of kantoorgebouwen. Ruimhartigheid en vrijgevigheid voor de vreemdelingen dreigen overschreeuwd te worden door xenofobe leuzen.
Toen deze zomer de toestroom van vluchtelingen naar West-Europa gigantische proporties aannam, verschenen aangrijpende verslagen in de dagbladen. Ik vind zo’n artikel terug tussen mijn stapel oude kranten en bekijk het opnieuw. Het verslag over mensen op de vlucht bedekt twee pagina’s. “Ik wil naar een veilige plek. Naar welk land ons maar wil,” vertelt een vluchteling aan de journalist. Foto’s van de massa’s die zich in uitpuilende treinwagons proppen, van de eindeloze rijen mensen die uit levensbehoud dagenlang door velden lopen, over spoorrails sjouwen of zelfs te voet de snelweg trotseren roepen onverkwikkelijke associaties op met beelden die ik alleen van zwart-wit foto’s ken. In mijn gedachten doemt dat andere front op, waar bootjes met ontheemden zijn gestrand of nooit aankwamen. Overtochten waarvoor duizenden euro’s zijn neergeteld. Mijn blik dwaalt naar het einde van het artikel. Pal eronder blijft hij steken. Onderlangs de hele rechter pagina is een advertentie afgedrukt van een bekende Nederlandse reisorganisatie. Kleurige foto’s lokken de krantenlezers weg van huis en haard naar aantrekkelijke bestemmingen in Europa. Het is de ironie ten top. Als vette kop staat bovenaan de advertentie de naam van het reisbureau met als aanbeveling ‘De goedkoopste met vertrekgaranties’.
Vertrekgaranties. Dat woord is niet meer neutraal te begrijpen. Het heeft iets sinisters gekregen. Het reisbureau als de vermomde mensensmokkelaar van de krantenlezers. Het heeft lezers verkast naar verre oorden, waar zij op het strand zijn gestuit op gezinnen die in de vroege ochtend druipend uit het rubberbootje van de ware mensensmokkelaar zijn gewankeld. De all-in vlucht voor een spotprijs heeft de woekerprijs-vlucht gekruist. Na hun vakantie keren de toeristen terug naar hun huis maar ook de vluchtelingen staat als einddoel de thuisbasis van de toeristen voor ogen. De confrontatie met de op drift geraakten kan niemand meer ontlopen, of je nu thuis bent of op stap gaat. De fietsrouteplanner voor Europa laat sportievelingen ‘onbegrensd fietsen’, jongeren treinen naar festivals in Boedapest, of nazomeren in Berlijn. Hun ouders maken deze herfst nog een Middellandse Zeecruise voor een ‘Waanzinnige Cruisedeal’. Of zij lopen een voettocht naar Rome, of volgen andere paden door Europa waarop zij zichzelf willen tegenkomen. Overal tref je mensen op de vlucht die naar de startplaats van vakantiegangers op weg zijn. De vertrekgarantie was voor de vluchtelingen extreem gegarandeerd want pure noodzaak. Hun ogen melden dat zij zichzelf allang zijn tegengekomen en allang voorbij zijn. ‘Ik wil leven, ik wil graag wonen in een democratisch land. Ik ben ook een mens,’ zei een van hen.
De nieuwaangekomenen hebben reacties ontvangen van angst, paniek, of vrijgevigheid. In Nederland ontstond een ‘donatie tsunami’. Knuffels, kleding en schoeisel zijn in kolossale hoeveelheden bijeengebracht, de slaapzakkenactie werd een succes, ook aan babydraagzakken en luiers was gedacht. Wat kun je als individu nog geven, behalve geld en tijd? En mildheid.
Ontegenzeggelijk aangespoord door al die Nederlanders die dankzij de giftenactie hun kasten zijn gaan opruimen, begin ik uit eigenbelang een kastopruimactie bij mij thuis. Mijn jonge buurmeisje komt me helpen. Ze houdt van ordenen. Na een middag productief samenwerken zijn de kasten leger en heb ik wat stapeltjes klaar voor toch maar de kringloopwinkel. Mijn buurmeisje wijst mij terecht. Broeken en truien naar de kringloop, dat snapt ze na enige uitleg. In het azc hebben ze al meer dan genoeg kleding. Maar ik moet die jeugdboeken van mijn kinderen wel naar het opvangcentrum brengen, meent zij meelevend rampbewust. Ik kijk haar ’s aan. ’O nee,’ zegt ze een tikje beschaamd, ‘Nederlands, hè’? ‘Maar misschien dat bordspel wel?’