Vergeet
‘t
Net
heb ik op deze goede ochtend besloten dat ik het los moet laten, dat ik er niet
meer zo krampachtig mee moet omgaan, omdat me dat niets oplevert. Dat ik het
maar moet laten gaan. Dat ik anders gek word van mijzelf als steeds grotere control
freak, gek van al mijn post-its aan
mijn computerscherm, post-its aan de
tv, post-its op de eettafel en post-its in de keuken. Gek van mijn
eigen reminders die ik continu kriskras door het hele huis neerleg: de brief op
de vloer in de gang omdat die nog voor vijven naar de brievenbus moet, het lege
theepakje ernaast omdat ik dan ook mooi even langs de supermarkt kan, vieze
sokken op de overloop omdat ik de was moet doen, het toegangsbewijs bij mijn mooie
schoenen omdat ik zonder morgenavond de schouwburg niet binnenkom. Zonder
schoenen eventueel, maar niet zonder ticket.
Net
heb ik vastgesteld dat het niet zo heel erg is, dat ik toch vergeten ben de groene
container aan de weg te zetten, dat ik vorige week wel de grijze container buiten
heb gezet maar daarna zonder sleutel mijn huis niet meer in kon, dat het ook niet
zo erg is dat ik verzuimd heb de bollen in de grond te stoppen, of dat ik zojuist
naar boven ben gelopen om een boek op te halen en met lege handen beneden kom,
enzovoorts enzovoorts.
Net
heb ik met mijzelf afgesproken dat ik ook het hoofdstuk Vergeten Namen gerust
aan de kant kan schuiven, omdat het geen punt is dat het een halve dag kan duren
voordat een weggeraakte naam je geheugen weer binnenwandelt. Terwijl by the way heel wat benamingen niet
lijken te zijn geschapen om een houvast in je brein te planten. Ze zetten alles
op z’n kop. Neem vogelnamen. Gisteren nog, op een zonnige herfstdagwandeling zag
ik een reiger met rustige slagen statig wegwieken uit een weiland. ‘Mooi, die
purperreiger,’ vertrouwde ik de kenner naast mij toe. Wat weet ik van vogels. Het
was zomaar een naam die toevallig wegvloog uit een openstaand luikje in mijn
geheugen. Misschien pas nog ergens gelezen. ‘Nee,’ hoorde ik lichte
verontwaardiging, ‘de purperreiger heeft een koperen gloed. En verder is hij
zeldzaam in Nederland.’ ‘Koperreiger zou dan toch passender zijn geweest voor
de purperreiger?’ Mijn repliek was kennelijk geen antwoord waard, mijn metgezel
ging door. ‘Dit is de blauwe reiger.’ Ik deelde mee dat ik deze, nu ik er goed
naar keek, eigenlijk meer grijs zilverachtig vond, ik kan het ook niet helpen, dus
waarom niet…? ‘Nee, de zilverreiger is wit.’ Aww! ‘En dan is er nog de
koereiger.’ ‘Ja die snap ik. Die zit op een koe.’ Het gekibbel nam een einde
nadat we ook de groene reiger hadden besproken. We naderden een kruising en
sloegen rechtsaf een smal zandpad in. Een witte ronde pluizenbol passeerde ons
in heerlijk vliegende vaart. ‘Hé, een Labradoodle!’ ‘Ha ha, die is goed,’ gierde
ik. ‘Nee het is geen grap. Echt, die hond is gekruist uit een labrador en een
poedel.’ Echt is soms vreemder dan bedacht. Zoals de vacature die ik laatst zag
staan: Gevraagd Hoofd Bijzaken.
Serieus. Maar ik dwaal af, dit zijn bijzaken.
Goed,
net nadat ik tot de slotsom ben gekomen dat ik het Vergeten moet loslaten maar eerst
even goed voor mijzelf moet zorgen en de lunch verorberen waarvan de
boterhammetjes lekker knapperig zijn geworden omdat ik voor het ontdooien van
het brood niet de ontdooistand van 180, maar stand 600 op de magnetron had
aangepiept, gaat de BEL.
Het
is een grijze medewerker van PostNL met een pet op. Hij heeft zijn fiets al gekeerd
om zijn ronde voort te zetten. Ik trek de voordeur snel open en hij draait zijn
hoofd naar mij toe. ‘Wilt u dat ik vanavond bij u inbreek?’ Zijn vriendelijke
toon klopt niet met wat hij zegt. ‘Nee’, zeg ik gedecideerd hoewel ik mij daarover
wat onzeker voel. Er zal wel een addertje onder het gras schuilen bij zo’n
vreemde vraag, maar ‘nee’ is altijd het juiste antwoord als het woord inbreken valt.
‘Kijk ‘s, u heeft de sleutel in het slot laten zitten.’ ‘O jee!’ Resoluut trek ik
mijn sleutelbos naar me toe. Zo, die is weer van mij. ‘Ja ik zeg het maar, het
zijn vast niet alleen maar vriendelijke mensen die hier langs komen.’ ‘Nou dat
valt denk ik wel mee.’ ‘Maar je weet maar nooit. Stel dat er ’s een
kwaadwillige in de buurt is’, besluit hij zijn statement. Hij trapt af. ‘Ik
wens u nog een fijne dag!’ Hm.