Een vreemde move
Behoedzaam beweeg ik mij binnenshuis. Vanuit
ligstand eerst zijdelings rollend tot staand, dan kaarsrecht vooruit schuivend.
Zitten is onmogelijk en de trap is slechts te nemen door mij op te trekken aan
de leuning. Klappertandend leg ik mij na dit soort manoeuvres op de bank neer,
hopend dat de gebutste stukjes van mijn lijf ooit weer een geïntegreerd geheel
zullen vormen met de rest. Zoals altijd helpt Bach. De radio laat een
bijzondere uitvoering horen van het vioolconcert in D klein. Met topviolisten
van weleer in de hoofdrol: Herman Krebbers en Theo Olof. Zij spelen ‘ouderwets’
rustig, wat mij wel bevalt. Ik volg de lijnen die worden uitgezet in de muziek,
het verloop van de draden die samenkomen in een schitterend patroon. Bach brengt
orde in mijn chaotische toestand. Zijn muziek pakt mij op, laat mij uitstijgen
boven mijn situatie. Mijn hoofd is intussen nauwelijks wendbaar. Als ik mij wil
omdraaien, moet ik mijn hoofd tussen mijn handen nemen, optillen, draaien en
weer neerleggen. Daarna doe ik hetzelfde met mijn rug. Hoesten leidt tot
pijnlijke protesten. Ik heb een vreemde move
gemaakt.
De aanzet daartoe kwam van mijn
voeten. Want wat ik echt niet wist, is dat je voeten niet stoppen met groter
worden nadat je als jong volwassene denkt de eindstreep, je mooiste score
behaald te hebben. De voeten gaan door met steeds meer ruimte in te nemen ook
wanneer je een zekere leeftijd bent genaderd. Die mij nu is gegeven. Waarschijnlijk
groeien de voeten niet, ze zakken gewoon in. Maar het resultaat is
onmiskenbaar: ze worden breder en langer.
Toen het er een paar dagen eerder naar
uitzag dat de vorstperiode zou aanhouden, haalde ik mijn prachtige noren uit
het vet. Ik bekeek ze met trots. Even pre-passen voor ze het ijs zouden gaan
raken. Schrik: veel te smal, te kort! Mijn tenen zaten ineengedrukt als teveel
varkentjes in een veewagen. Had ik daar vorig jaar eigenlijk ook al niet last
van? Weggedrukt natuurlijk. Nu was het
duidelijk: dit gaat echt niet meer. Wat te doen?
Op zoek naar andere schaatsen. Ik wil
comfortabele schaatsen. Na je 60ste mag je voor comfort gaan. Ik wil
geen ijskoude verkrampte tenen meer op de schaatsvloer. Ik doe het voor mijn
plezier, onbedreven recreant die ik ben. Hoe schaatste ik vroeger? Ik had nooit
last van mijn tenen. Ik begon op houten ‘blokjes’ met oranje linten, die mijn
vader niet moe werd om de haverklap vast te strikken. Ik reed rondje na rondje
op de natuurijsbaan. Later spaarde ik kunstschaatsen bij elkaar. Ik reed op
sloten en plassen. Het gleed als vanzelf. Doorgaan tot de dooi al was ingezet,
doorgaan over het natte ijs tot het aan het einde van de middag zo donker werd
dat je wel naar huis mòest. Met rode konen eerst eigenaardig op je gewone schoenen
staand terug op huis aan, de schaatsen op een krantje op de keukenmat
gedeponeerd en rozig aan de warme chocolademelk.
Als ik dan toch een ommezwaai ga
maken, moet ik het ook in één keer goed doen. Tegen de stroom in ga ik voor
kunstschaatsen. Dat ging altijd fijn. Ik kies voor een “soepele schoen,
geschikt voor de brede voorvoet, warm, comfortabel”. Zo luidt de
advertentietekst. En die blijkt te kloppen. Mijn voeten zijn ervoor gemaakt!
Helemaal goed.
Man en ik zoeken natuurijs waarop ik
mijn wonderschaatsen kan gaan inwijden. Omdat het dagenlang hard gesneeuwd
heeft, ligt het ijs onder een wit dekentje en is niet overal betrouwbaar. We
proberen de uiterwaarden van de rivier. Geen mens en ook geen ijs te zien. We
lopen een stuk door de weilanden, turen in de mistige verte. Een
prachtlandschap. Wit stil verlaten. Alleen wat ganzenvluchten boven ons hoofd.
Hé wacht, heel in de verte is iets zwarts in beweging. Wij eropaf. We voelen
ijs onder onze voeten, voorzichtig stappen we voort. Het zwarts blijkt een man
en hij schaatst! Met een sneeuwschuiver komt hij naderbij. Hij wil een baan
maken; het ijs is hier dik genoeg en ‘er gaat niets boven natuurijs’. De man
wijst ons de wakken en dan schuiven wij mee, want hij heeft twee schuivers. Als
we een halve baan klaar hebben, arriveren er twee dames aan de rand van het
ijs. Ze dragen wintersportkleding, sjieke wintersportzonnebrillen en
professionele klapnoren.” Hoe ’t zit met die baan”, informeren ze. “Schiet ’t
een beetje op? We willen rondjes schaatsen. Kunnen jullie geen rondje vegen?”
Mijn mond valt open. Ik wijs ze op de sneeuwschuivers: ga je gang. Geen
reactie. De nuffige dames kijken in de verte en een merkt arrogant op: “Jullie
moeten de baan wel rond maken, zoals ’t er nu bijligt, is ‘t geen doen.” We
plaatsen één sneeuwschuiver op de kant vóór hen en laten hen achter. Even
onwennig –ijs blijft heel glad- maar al snel blij enthousiast zet ik mijn
eerste halen op het ijs.
De schoenen zitten geweldig. Het schaatst als
vanouds. Ik zie dat de dames zowaar met de schuiver aan de slag zijn gegaan. Er
komen meer schaatsers op onze bedrijvigheid af. Iedereen helpt mee om de baan
af te maken. Hij is wel smalletjes, maar we kunnen rondjes schaatsen.
Later in de middag voegen kinderen met ouders
zich bij ons. Dit is schitterend, we glijden door een Breugheliaans landschap.
Het heeft een beetje gesneeuwd, daardoor zie ik een stukje fondant-ijs over het
hoofd. Totaal onverwacht wordt mijn vaart gestuit in dit opgevroren stukje
sneeuwijs. Ik sla helemaal achterover. Eerst vliegt mijn hoofd naar achteren,
dan de rest. Als eindklapper val ik keihard met mijn stuitje op het ijs. Ik
voel de dreun in mijn hoofd. Overeind krabbelen en direct doorschaatsen, denk
ik. Dat moeten kinderen die in de manege van het paard vallen ook. Met
bibberbeentjes maak ik het rondje af.
Hoe kon dat nou gebeuren? Na mijn
kindertijd ben ik nooit meer gevallen. Behalve die ene keer, maar dat was niet
achterover. Op een familiefeest bonden de liefhebbers de schaatsen onder en met
een groepje reden we relaxed over de bevroren sloten. Totdat ik een brug zag
naderen en vond dat ik mijn nichtje, een eindje links van mij, moest
waarschuwen dat er water onder de brug stond. Ik zocht haar links en botste op
hetzelfde moment met mijn voorhoofd tegen de betonnen brug rand die lager was
dan mijn inschatting. Buiten westen. Familie in paniek. Iedereen terug naar
huis.
Wat was er dit keer misgegaan? Op de
noren heb ik geleerd af te zetten vanuit het midden- en achtergedeelte van de
schaats. Kennelijk deed ik dat uit gewoonte evenzo op mijn nieuwste glijijzers.
En daarmee gaat het fout: het rechte eindstuk ontbreekt, de ronding laat je een
beweging achterover maken. Oefenen dus in een betere houding. Maar dan wel
bewapend: helmpje, pols- en kniebeschermers. Maar wat op mijn gat? Een
kussentje onderbinden?
De dooi is ingezet. De uiterwaarden
zijn weer groen en het water stroomt weer. Stiekem hoop ik, dat een nieuwe
vorstperiode uitblijft. Mijn vreemde move
heeft mij buitenspel gezet.
Nooit meer schaatsen?