zaterdag 23 februari 2013

Een vreemde move



Een vreemde move

Behoedzaam beweeg ik mij binnenshuis. Vanuit ligstand eerst zijdelings rollend tot staand, dan kaarsrecht vooruit schuivend. Zitten is onmogelijk en de trap is slechts te nemen door mij op te trekken aan de leuning. Klappertandend leg ik mij na dit soort manoeuvres op de bank neer, hopend dat de gebutste stukjes van mijn lijf ooit weer een geïntegreerd geheel zullen vormen met de rest. Zoals altijd helpt Bach. De radio laat een bijzondere uitvoering horen van het vioolconcert in D klein. Met topviolisten van weleer in de hoofdrol: Herman Krebbers en Theo Olof. Zij spelen ‘ouderwets’ rustig, wat mij wel bevalt. Ik volg de lijnen die worden uitgezet in de muziek, het verloop van de draden die samenkomen in een schitterend patroon. Bach brengt orde in mijn chaotische toestand. Zijn muziek pakt mij op, laat mij uitstijgen boven mijn situatie. Mijn hoofd is intussen nauwelijks wendbaar. Als ik mij wil omdraaien, moet ik mijn hoofd tussen mijn handen nemen, optillen, draaien en weer neerleggen. Daarna doe ik hetzelfde met mijn rug. Hoesten leidt tot pijnlijke protesten. Ik heb een vreemde move gemaakt.

De aanzet daartoe kwam van mijn voeten. Want wat ik echt niet wist, is dat je voeten niet stoppen met groter worden nadat je als jong volwassene denkt de eindstreep, je mooiste score behaald te hebben. De voeten gaan door met steeds meer ruimte in te nemen ook wanneer je een zekere leeftijd bent genaderd. Die mij nu is gegeven. Waarschijnlijk groeien de voeten niet, ze zakken gewoon in. Maar het resultaat is onmiskenbaar: ze worden breder en langer.

Toen het er een paar dagen eerder naar uitzag dat de vorstperiode zou aanhouden, haalde ik mijn prachtige noren uit het vet. Ik bekeek ze met trots. Even pre-passen voor ze het ijs zouden gaan raken. Schrik: veel te smal, te kort! Mijn tenen zaten ineengedrukt als teveel varkentjes in een veewagen. Had ik daar vorig jaar eigenlijk ook al niet last van? Weggedrukt natuurlijk. Nu was het duidelijk: dit gaat echt niet meer. Wat te doen?

Op zoek naar andere schaatsen. Ik wil comfortabele schaatsen. Na je 60ste mag je voor comfort gaan. Ik wil geen ijskoude verkrampte tenen meer op de schaatsvloer. Ik doe het voor mijn plezier, onbedreven recreant die ik ben. Hoe schaatste ik vroeger? Ik had nooit last van mijn tenen. Ik begon op houten ‘blokjes’ met oranje linten, die mijn vader niet moe werd om de haverklap vast te strikken. Ik reed rondje na rondje op de natuurijsbaan. Later spaarde ik kunstschaatsen bij elkaar. Ik reed op sloten en plassen. Het gleed als vanzelf. Doorgaan tot de dooi al was ingezet, doorgaan over het natte ijs tot het aan het einde van de middag zo donker werd dat je wel naar huis mòest. Met rode konen eerst eigenaardig op je gewone schoenen staand terug op huis aan, de schaatsen op een krantje op de keukenmat gedeponeerd en rozig aan de warme chocolademelk.

Als ik dan toch een ommezwaai ga maken, moet ik het ook in één keer goed doen. Tegen de stroom in ga ik voor kunstschaatsen. Dat ging altijd fijn. Ik kies voor een “soepele schoen, geschikt voor de brede voorvoet, warm, comfortabel”. Zo luidt de advertentietekst. En die blijkt te kloppen. Mijn voeten zijn ervoor gemaakt! Helemaal goed.

Man en ik zoeken natuurijs waarop ik mijn wonderschaatsen kan gaan inwijden. Omdat het dagenlang hard gesneeuwd heeft, ligt het ijs onder een wit dekentje en is niet overal betrouwbaar. We proberen de uiterwaarden van de rivier. Geen mens en ook geen ijs te zien. We lopen een stuk door de weilanden, turen in de mistige verte. Een prachtlandschap. Wit stil verlaten. Alleen wat ganzenvluchten boven ons hoofd. Hé wacht, heel in de verte is iets zwarts in beweging. Wij eropaf. We voelen ijs onder onze voeten, voorzichtig stappen we voort. Het zwarts blijkt een man en hij schaatst! Met een sneeuwschuiver komt hij naderbij. Hij wil een baan maken; het ijs is hier dik genoeg en ‘er gaat niets boven natuurijs’. De man wijst ons de wakken en dan schuiven wij mee, want hij heeft twee schuivers. Als we een halve baan klaar hebben, arriveren er twee dames aan de rand van het ijs. Ze dragen wintersportkleding, sjieke wintersportzonnebrillen en professionele klapnoren.” Hoe ’t zit met die baan”, informeren ze. “Schiet ’t een beetje op? We willen rondjes schaatsen. Kunnen jullie geen rondje vegen?” Mijn mond valt open. Ik wijs ze op de sneeuwschuivers: ga je gang. Geen reactie. De nuffige dames kijken in de verte en een merkt arrogant op: “Jullie moeten de baan wel rond maken, zoals ’t er nu bijligt, is ‘t geen doen.” We plaatsen één sneeuwschuiver op de kant vóór hen en laten hen achter. Even onwennig –ijs blijft heel glad- maar al snel blij enthousiast zet ik mijn eerste halen op het ijs.



De schoenen zitten geweldig. Het schaatst als vanouds. Ik zie dat de dames zowaar met de schuiver aan de slag zijn gegaan. Er komen meer schaatsers op onze bedrijvigheid af. Iedereen helpt mee om de baan af te maken. Hij is wel smalletjes, maar we kunnen rondjes schaatsen.




Later in de middag voegen kinderen met ouders zich bij ons. Dit is schitterend, we glijden door een Breugheliaans landschap. Het heeft een beetje gesneeuwd, daardoor zie ik een stukje fondant-ijs over het hoofd. Totaal onverwacht wordt mijn vaart gestuit in dit opgevroren stukje sneeuwijs. Ik sla helemaal achterover. Eerst vliegt mijn hoofd naar achteren, dan de rest. Als eindklapper val ik keihard met mijn stuitje op het ijs. Ik voel de dreun in mijn hoofd. Overeind krabbelen en direct doorschaatsen, denk ik. Dat moeten kinderen die in de manege van het paard vallen ook. Met bibberbeentjes maak ik het rondje af.

Hoe kon dat nou gebeuren? Na mijn kindertijd ben ik nooit meer gevallen. Behalve die ene keer, maar dat was niet achterover. Op een familiefeest bonden de liefhebbers de schaatsen onder en met een groepje reden we relaxed over de bevroren sloten. Totdat ik een brug zag naderen en vond dat ik mijn nichtje, een eindje links van mij, moest waarschuwen dat er water onder de brug stond. Ik zocht haar links en botste op hetzelfde moment met mijn voorhoofd tegen de betonnen brug rand die lager was dan mijn inschatting. Buiten westen. Familie in paniek. Iedereen terug naar huis.

Wat was er dit keer misgegaan? Op de noren heb ik geleerd af te zetten vanuit het midden- en achtergedeelte van de schaats. Kennelijk deed ik dat uit gewoonte evenzo op mijn nieuwste glijijzers. En daarmee gaat het fout: het rechte eindstuk ontbreekt, de ronding laat je een beweging achterover maken. Oefenen dus in een betere houding. Maar dan wel bewapend: helmpje, pols- en kniebeschermers. Maar wat op mijn gat? Een kussentje onderbinden?

De dooi is ingezet. De uiterwaarden zijn weer groen en het water stroomt weer. Stiekem hoop ik, dat een nieuwe vorstperiode uitblijft. Mijn vreemde move heeft mij buitenspel gezet.

Nooit meer schaatsen?