zondag 18 november 2012

Hollandse zomer



Hollandse zomer

Ik vaar graag mijn eigen koers onafhankelijk van man, maar soms ook niet. Zoals vandaag. Ik ben mij overspannen aan ’t werken op de computer thuis. Want ‘Het moet af!’ Zweet loopt aan alle kanten langs mijn lichaam; het is ook binnenshuis inmiddels snikheet geworden. Af en toe hoor ik wat gedonder in de verte. Tegen vieren is het echt tot stikkens toe benauwd. ‘Kom, we gaan weg met de kano’, zegt manlief die weet dat hij mij met deze verlokking kan wegtrekken van mijn stress. We binden de kano op de auto en rijden in 10 minuten naar ons favoriete plekje. 
Bij de overdraagplaats laten we ons mooie vaartuigje voorzichtig in de wetering neer. Er vallen druppels op het water die niet afkomstig zijn van het zachte plonsje dat de tewaterlating veroorzaakt. Mijn twijfel, of dit het juiste moment is om het water op te gaan, groeit. Maar ik zeg niets, ik wil heel graag varen. ‘Stap in, we gaan’. Man zit al op zijn stoeltje, vaarklaar. We glijden bijna geruisloos tussen de gele plomp en de libelles door. Het is een prachtig plaatje, dat voor mij ligt uitgestrekt. Het geeft mij sterke associaties met mijn jeugdjaren en heerlijke eindeloze zomers. Ik ontspan. De wetering verbreedt zich tot een grote vijver. Nijlganzen met zeven jongen in hun waterspoor steken over. Aan de overkant houden twee zwanen de wacht bij hun nest. ‘Daar wil ik niet te dicht bij komen’ denk ik hardop. ‘Wìj hebben peddels’ reageert man. Een eindje rechts voor de boot steekt een grote, dieppaarse rug- en staartvin boven het water uit. Wij eropaf. Wauw! Een enorme kolk in het water en langs stuurboord zwemmen twee wel  60 cm lange donkere vissen weg. Later verschillende malen weer die vinnen boven water. Ik word bijgepraat door de bioloog achter mij: ‘Ze paaien. Misschien zijn het zeelten.’ Zeelten leven graag in rustig water met flink wat plantengroei. De vissen kunnen tot 70 cm lang worden. Het vrouwtje kan in de paaitijd tot 800.000 eitjes afzetten. We laten de vissen met rust en gaan zachtjes verder. Het is toch droog gebleven, maar de lucht kleurt grijs. Steeds is wat gerommel in de verte te horen. 
De wetering vernauwt zich weer, we koersen af op een bosgebiedje dat een kasteeltje omringt. Aanleggen is niet moeilijk en we wippen aan land. De brandnetels zijn moeilijk te ontwijken, maar verderop loopt een begaanbaar pad. Het kronkelt langs de achterzijde van het huis door een strak aangelegd park. Terwijl we de weerspiegeling van het gebouw in de kasteelvijver bewonderen, zie ik vanuit mijn ooghoek iets naderen over het pad. Het iets blijkt een vrouw te zijn. Met een roodbruine bloedhond aan haar zijde. O –oooo. De hond zit wel aan de lijn, hoewel lijn………. Het is een prachtig leren koord, dat ze in haar hand houdt. Het eindigt als goed zittend borststuk bij de hond. “Hoe komt u hier?” Doodnormale uitleg volgt van onze kant: Peddelen - hé kijk, mooi! – aan- leggen - wandelen. “Aan de voorkant staat een bordje ‘Particulier eigendom’.” Tja, aan deze kant niet. We maken rechtsomkeert, morrend dat we toch niet bij vergissing in Engeland van boord zijn gegaan? Private property slaat je daar regelmatig om de oren. 
We glijden verder over spiegelglad water. Bij een open plek zie ik iets bijzonders door de lucht schieten. Hé, blauwturquoise, nauwelijks staart. Hier bij het water. Ja, ik zag een ijsvogeltje! We peddelen  gezamenlijk, ieder aan de eigen kant. Ik beweeg mijn peddel links, man houdt hem rechts. Iedere keer wanneer we teveel naar rechts dreigen af te zakken, roep ik naar achteren voor wat meer inzet voor een rechte koers. En iedere keer de rust vandaar: ‘Ik stuur wel’. En het gaat goed, we raken de oever niet. Dan weer laten we ons stilleggen, luisteren en kijken. Helaas kennen we al die vogelgeluiden niet. Maar de plantjes wel. Zwanenbloem, egelskop, kattestaarten staan in bloei. Op een vooruitstekende landpunt reiken wilgenroosjes in roze hoog rond de stam van een boom, wat lager groeit donkere zuring in goed contrast daarnaast en onderlangs, al half in het water blauwen de moerasvergeetmijnietjes. Alsof een kunstenaar zijn best heeft gedaan op deze wonderschone compositie. We ‘nemen’ een brug die zo laag over het water hangt, dat we onze hoofden moeten laten verdwijnen in de kano. Dan op de linkeroever, net over het water buigend bramenstruik na bramenstruik zwaar van de vruchten. Helaas zijn de bramen nog rood. We fantaseren, hoe we die over enkele weken zouden proberen te plukken: de kano helt vervaarlijk over en ……… We krijgen de slappe lach van ons eigen Ot-en-Sien verhaal: “Moe, Sien wilde de bramen plukken.” “Want moe wilde jam maken.”  “De takken prikten”. “Sien huilde.” “Sien gleed uit”. “Toen gleed Ot uit.” “De sokken van Ot werden nat.” “Nu heeft Ot nog 1 klomp.” “Moe huilt.” “Is moe boos?” “Nee, moe is blij.” 
We varen door tot we aankomen bij de vistrappen, die pas zijn aangelegd in de buurt van een dorpje. We trekken de boot half op het land, binden hem met een koord vast aan een paaltje in het weiland en gaan over land op verkenning uit. Een groepje jongens is aan het zwemmen in de wetering. Om beurten springt er een van het bruggetje af, terwijl een ander een ring in het water vasthoudt. De springer moet zorgen precies door de ring heen in het water te belanden. De jongens excuseren zich, wanneer ze ons een beetje nat spatten tijdens onze passage. Geeft niet. De lucht verkleurt inmiddels van donkergrijs naar zwart. Een harde wind steekt op. Man stelt voor subiet de terugtocht te aanvaarden maar dat lijkt mij geen goed idee. Terwijl ik bedenk dat dit het moment is om mijn eigen koers te hernemen, valt plotsklaps een watermassa met druppels als duiveneieren zo groot genadeloos op ons neer. Harder en harder, de druppels raken ons priemend bijna als kleine stenen. De jongetjes die aan ’t zwemmen waren grijpen hun handdoek en gaan in het stukje bos aan de overkant van de weg op een bankje zitten. Hun handdoek biedt al gauw geen bescherming meer tegen de overdaad aan water. Ik ren ook naar de overkant met man in mijn kielzog. We kiezen ieder een boom uit waaronder in elk geval de harde tikken uit de watermassa iets verzwakt op ons lichaam neerkomen. Hé, de boomstam voelt warm! Aangename verrassing, die helaas van korte duur is. Het water gutst nu echt langs de stam. Twee bomen verderop staat naast de fietsen romantisch ineengestrengeld een jong paartje te schuilen, dat uiteindelijk ook zeiknat wordt. Het samenzijn wordt allengs minder hecht en de romantiek verdwijnt geheel nadat de jongen zijn fietstas heeft geïnspecteerd. Hij laat een onaangename kreet ontsnappen: de tas staat vol water. De jongen reorganiseert zijn bezittingen waarna jongen en meisje op hun rijwiel stappen en nog zonder verder iets lieflijks uit te wisselen elk een kant op rijden. Het meisje kan nog net schuchter en halfvragend uitroepen ‘Tot maandag.’ Ze verdwijnen in de muur van regen. Eindeloos lang duurt het. Lijdzaam staan wij daar, hoofd gebogen. Elk draadje van elk kledingstuk is nu doorweekt.  Waar denk je dan aan? Ik denk aan vluchtelingenkampen. En dat het moet ophouden, NU.  De jongens komen bij mijn boom staan. ‘Ik vind dit niet meer leuk. Het moet stoppen!’ zegt een van hen benauwd. Ik sla automatisch een arm om hem heen. Doornat vertrekken ze na een tijdje toch naar hun dorp dichtbij. Een taxi sjeest langs. Manlief en ik  wachten, wachten, wachten ieder onder de eigen boom. De taxi sjeest weerom. Na een eeuwigheid gaat de wolkbreuk over in regen en nadat die ook nog lange tijd over ons is uitgestort, begint de laatste fase: het druppelt. We zetten ons ijzig in beweging. De aangeplakte kleding laat los van de huid en valt er steenkoud op terug. 
Rillend bereiken we de plek waar we de kano hebben achtergelaten. Hij ligt er zo te zien gelukkig onbeschadigd bij. We zijn zuinig op onze kano, en trots. Hij is een oud, maar bijzonder gekoesterd bezit voor ons. ’s Winters past hij in een plunjezak, ’s zomers is hij vier meter lang nadat wij alle houten delen netjes op hun plaats in het omhullende dek hebben weten te klemmen. Dit gebeurt onder grote spanning, zowel van alle houtjes als van onszelf. De boot blijkt wel heel erg vol gelopen met water. Net als die keer in Frankrijk. We hadden onze kano op de auto gebonden na een dagje varen op een meer. Onderweg overviel ons een stortbui, net voor wij ons met ons gevaarte door de kronkelstraatjes van een dorpje wilden wurmen. Het leek allemaal nog wel mee te vallen, totdat we ergens een plotseling steil neergaande weg afreden. De kano, verzwaard door zijn vloeibare inhoud, schoof met de punt zo ver naar voren dat verder rijden niet verantwoord was. We stopten en alleen met hulp van sterke mannen lukte het de boot van de auto te tillen en het vaartuig om te kiepen. 
We kiepen hem nu ook om en kleumerig nemen we weer plaats op onze stoeltjes. Toch genietend varen we terug. De natuur is zoals tevoren plotseling heftig ontladen nu even plotseling weer stil. Het water is gladgestreken, bomen druppen wat. De vogels zingen fantastisch. De Nijlganzenfamilie trekt opnieuw door het vijvertje, nek en kop fier rechtop, de veren glad. Niets gebeurd. Opeens klinkt rechts van ons een metaalachtig ‘tie tie’ vanuit de dichtstbijzijnde boom. We houden stil. Wat gefladder boven ons en daar zeilt ie laag over het water voor de boot uit. Zoeffffffffff. Fluorescerend blauw in straaljagervaart. Opnieuw het ijsvogeltje, dat ons in verrukking brengt. We peddelen voort en naderen koud en toch ontspannen het aanlegpunt, waar we ook ons tochtje begonnen.   
‘Hé, kijk nou!’ Vanaf de wal ketst de uitroep over het water naar ons toe. Ik denk: een bewonderaar van onze kano. Ik kijk op en ja, ‘Huh????’, iets anders kan ik niet uitbrengen. Stomverbaasd zijn we, want op de kant ligt onze kano! Prachtig uitgestrekt ligt het grijze kunststof afgedekt met blauw canvas. Zo zijn we onszelf nog niet eerder tegengekomen. Praatje met man en dochter die ter plekke hun kano zojuist ‘even’ in elkaar hebben gezet. De man vertelt dat mariniers op oefening zo’n boot vanaf losse houtjes tot vaarklaar moeten maken in het donker. Vaarervaringen wisselen we uit, de zon schijnt weer. Zij gaan varen, wij gaan naar huis. De warme douche is een weldaad.

zondag 23 september 2012

Koninklijk



Koninklijk

Griepje. Dat ‘pje’ dat hoop ik maar. Verveeld lig ik op mijn ziekbed te midden van de tissues en de anti-hoest middelen. Ik word moe van alles waaraan ik begin. Dan maar flink passief de TV aan. Sinds jaren kan ik weer eens getuige zijn van het volledige ritueel van Prinsjesdag. Laat ik deze gelegenheid maar te baat nemen. Altijd al iets gehad met de monarchie en ons koningshuis. Dat deze mij als jong meisje fascineerden, vind ik niet vreemd. Maar dat ik mij als volwassen, links georiënteerde, goed opgeleide vrouw nog steeds aangetrokken voel tot veel wat koninklijk is, dat begrijp ik niet. Erfelijke posities en niet gedeelde rijkdom druisen zo in tegen mijn principes. Er zijn meer volwassen, links georiënteerde, goed opgeleide vrouwen, die lijden aan hetzelfde euvel. Er is al flink wat afgefilosofeerd en uitgedacht over dit fenomeen, maar niets raakt de kern. Het zal wel iets met oerinstincten te maken hebben. Als een sprookje, waarin oeroude thema’s verborgen liggen, bedekt door het verhaal. Ik maak mij niet meer druk over het waarom van mijn fascinatie; het verschijnsel is er gewoon en ik probeer mij als vrouw op leeftijd te beheersen. Maar als kind was ik bevlogen aan het werk. Ik knipte koninklijke foto’s uit tijdschriften van mijn ouders en plakte die in mijn fotoboeken. Ik wist alles van Europese vorstenhuizen en hun onderlinge relaties. Las over ‘onze’ opgroeiende prinsessen, bekeek de foto’s nauwkeurig en probeerde mij voor te stellen, hoe zij door de prachtig gebogen gangen van de zijvleugels van paleis Soestdijk zouden lopen. Hoe zou dat voelen? Hoe zou de hal, achter de bordesdeuren eruit zien? En zou er ook een w.c. zijn? Hoe zou het ontlasten in zijn werk moeten gaan voor de koningin in zo’n prachtig avondtoilet? Het zou allemaal niet passen, in elke betekenis van het woord. Het leek mij daarom het meest voor de hand liggende, dat de koningin nooit naar de w.c. ging. Dus nee, er zou geen w.c. zijn. Het paleis intrigeerde mij mateloos. Als ik daar toch eens binnen zou mogen kijken………..

En dan, op een dag sta ik binnen en wil ALLES zien. Toen het paleis werd opengesteld voor publiek, wist ik mij aanvankelijk nog te bedwingen. Ik ging toch niet mijn kinderlijke droom volgen? Maar toen er een tentoonstelling gewijd aan de graficus M.C. Escher werd georganiseerd hield ik het niet meer. Mij werd een prachtig alibi geboden om het paleis te gaan betreden. Ik mocht het doorkruisen als bezoeker van een werkelijk unieke tentoonstelling.
Ik sta in de werkkamer van de voormalig hoofdbewoonster en houd de deurkruk in mijn handen die zij zo vaak naar beneden moet hebben gedrukt om het terras te kunnen bereiken. Ik bedenk in welke gemoedstoestanden zij dit zal hebben gedaan: vertwijfeld, verdrietig, boos, of blij, dankbaar? Toch moet ik, terwijl ik hier door het paleis wandel, vooral denken aan groot verdriet dat het huis tijdens haar leven meerdere malen heeft beheerst. In de werkkamer ligt een zalmkleurig tapijt op de grond, de wanden zijn zachtgeel gekleurd. Was het altijd zo, die zachte tinten? Naast de hare was zijn werkkamer, met blauw tapijt. Het grote raam kon hij naar beneden, tot in het souterrain laten zakken, zodat hij met een stap op het terras stond. Voordat prinses Juliana en prins Bernhard hier kwamen wonen vond de laatste ingrijpende verbouwing plaats, in 1937, tijdens hun huwelijksreis. Het paleis werd gebruiksklaar gemaakt voor een gezin. De privé vertrekken zijn nu van mens en het meeste meubilair verlaten, de boekenkasten leeggehaald. Toch ogen de werkkamers ook kaal niet groot. Hetzelfde geldt voor de woonkamer en de eetkamer. In de laatste staan twee dressoirs en de gladhouten eettafel met tafelbel. De stoelen rond de tafel waren oorspronkelijk bekleed met zwijnenleer, dat nu is vervangen. Het geheel was een cadeau van Curaçao voor het destijds jonggehuwde paar. Als HIJ tijdens de maaltijd op de tafelbel drukte, zo wordt de bezoekers verteld, kwam een lakei in vol ornaat opdraven. Met de maaltijd uit de voedsellift die vanuit de keuken, in de keldergewelven, omhoog was gestuurd. Hij bediende de tafelbel, zij diende het land.

Traditionele beelden schuiven voorbij op mijn TV. Tijdens de rijtoer wordt de historische betekenis van Prinsjesdag door de commentator uit de doeken gedaan. En het nieuwe van deze derde dinsdag in september, zo babbelt de commentator verder, is dat er dit jaar (het is 2012) enkele lijfwachten meelopen naast de gouden koets. De mannen doen mij denken aan de beschermers van de Amerikaanse president. Ze lopen net zo en zien er hetzelfde uit: onopvallend donker pak, colbertje hangt los (want gereed om te rennen?), oortje in, uiteraard voortdurend om zich heen kijkend. Zou de waxinelichthoudergooier van vorig jaar opnieuw een kansje wagen? Of nee, die was voor een dagje even vastgezet. Ik vraag mij wel af: Wat is nou de bedoeling van al die honderden soldaten en matrozen met geweer langs de route? En de Cavalerie Ere-escorte nabij de gouden koets? Al die cavaleristen rijden met getrokken zwaard. Genoeg bescherming voor de koningin toch?
Ik registreer de aankomst bij de Ridderzaal en laat de troonrede op mij neerdalen. Met –heel  traditioneel- de slechte boodschap voor de economie; een zwaar jaar staat ons te wachten. Dan zie ik de koningin de Ridderzaal verlaten en aanvaardt de stoet de terugtocht naar paleis Noordeinde. Het valt mij op, dat het span glimmend zwarte paarden dat de gouden koets trekt - dit jaar acht Friese, volgend jaar zijn het acht Gelderse verneem ik -, niet geheel in cadans loopt. Het voorste paard links (voor de kijker) trekt alsmaar opzij met zijn of haar hoofd. Het hoofdstel zit het dier niet lekker, lijkt mij. Ik volg mijn koortsbeelden en zie dit paard de andere zeven meenemen in een poging zich te bevrijden. ‘Met z’n achten staan we sterk. Kom op, we kunnen die mannetjes in hun witte broeken en zwarte pakken de baas!’ De linksvoor is bijna losgebroken, de koets maakt steeds meer vaart. De lijfwachten kijken nerveus. Dan beweegt het handvat aan de gouden deur van het rijtuig, van binnenuit wordt het portier geopend en H.M. verschijnt op de treeplank. ‘Laat mij maar even’, gebiedt ze de mannetjes. Ze gooit haar medium stiletto’s met een ferme zwaai de menigte in, trekt haar toilet op tot kniehoogte en springt. Onder aanmoediging van het volk zet ze op kousenvoeten een spurt in naar het voorste paard. Zij wint de wedstrijd, grijpt het paard bij hoofdstel en teugel en wipt er soepel bovenop. Ja, je kunt zien dat mevrouw nog steeds rijvaardig is, ondanks haar hoge leeftijd (74). Haar lange jurk (champagnekleurige zijde met zwart kant) bolt aan de achterzijde netjes rond de kont van het paard, haar mouwpanden wapperen stevig in de wind. De mannetjes zijn compleet in verwarring. Dit hebben ze niet geoefend gisteren op het Scheveningse strand. Wat te doen? Als de Majesteit de teugels in handen heeft, zit er niets anders op dan haar te volgen. Het volk is uitzinnig van trots en H.M. grijnst. Ze hoeft niet meer te zwaaien want dat kan niet; haar handen hebben werk te doen. Zij voert het tempo nog even op. Dit is de intocht van haar leven. Zo heeft ze het allang gewild. Eigenhandig voert zij de stoet tot precies bij de voordeur van haar werkpaleis, stopt en stijgt af. Ze trekt haar jurk recht en strijkt hem met een hand even glad. De hoed staat nog steeds als een huis en alle veertjes hangen er nog aan. Een lakei komt buiten adem aangerend met haar muiltjes. En terwijl hij die rond haar voeten plaatst (ze passen!), slaakt zij een uitgelaten zucht: “Hè, dat was heeeeeerlijk!” Een oorverdovend ‘Oranje boven’ klatert haar tegemoet. Ik schrik wakker.

zaterdag 22 september 2012

Nieuwe tandarts



Nieuwe tandarts

Mijn lieve, goed luisterende, mooi vertellende, geduldige tandarts gaat met pensioen. Zonder een al dan niet feestelijk afscheid, dat wil hij niet. Hij beveelt man en mij zijn opvolger aan: een kundig iemand die niet direct dollartekens in zijn ogen heeft. Wij stelden het moment van kennismaking met de nieuwe tandarts steeds uit, maar na een bescheiden herinneringskaartje moesten we wel. Vonden we. We betraden het ruime pand van de groepspraktijk en na een kwartier in de wachtkamer te hebben doorgebracht en elkaar al stilletjes opmerkingen te hebben toegefluisterd in de trant van: is dit de teneur?, worden we binnengeroepen.
Daar staat hij. De Nieuwe Tandarts. Een jongeman, een vlotte prater, zo blijkt al snel. Hij excuseert zich voor de wachttijd: hij neemt tijd voor al die patiënten die hij heeft overgenomen en voor ’t eerst ziet. Hij stelt direct de regels, zoals: ”Er wordt niet gewisseld.” “???” “Van tandarts binnen deze groepspraktijk, bedoel ik.”  Daarop spreekt hij zichzelf al bijna tegen, want hij zegt: “Het voordeel van een groepspraktijk is, dat we er altijd zijn. In de zomervakantie, met Kerst, we zijn altijd open.” Ik kan het niet laten en merk op:  “Dus dan wordt er gewisseld.” “Eh, ja”, moet hij toegeven. Die man wekt iets bij mij op, iets recalcitrants. “Allebei, gezond?” “Nou, net een griepje achter de rug. Eerste dag buiten.” Terwijl hij mij te kennen geeft, dat ik mij neer mag leggen in zijn stoel, informeert hij bijna terloops met een retorisch klinkende vraag: “U poetst allebei electrisch?” “Hij wel”, ik knik richting manlief die terzijde zit en zeg verder niets om de spanning even te laten oplopen. Zonder dat ik mijn nieuwe tandarts aankijk, weet ik dat hij op dit moment zijn wenkbrauwen fronst. Ik wacht. En ja hoor, daar komt het. Een exposé over de must van een electrische tandenborstel gekoppeld aan een voor mij nauwelijks te volgen uitleg over tandvlees dat zich met zoveel millimeters per jaar terugtrekt en zich dus bij mij nu zo’n 45x zoveel millimeters van mijn tanden en kiezen zal hebben teruggetrokken. Zo’n verhaal gaat totaal langs mij heen. Ik ben niet van de getallen. Wel wil ik nog opmerken dat hij met die 45 aan de heel gunstige kant zit, maar ik houd mij in. Hij draaft door op zijn ingezet traject en stelt mij ten langen leste als bejaarde voor die de kracht niet meer heeft om haar ‘gewone’ tandenborstel te hanteren en zich het gebruik van een electrische tandenborstel niet meer kan eigen maken. “Het mechanisch poetsen geeft zoveel gemak!” roept hij uit. “Met de hand poetsen is ook mechanisch”, breng ik er tegenin. Hij geeft mij gelijk. Ik maakt het niet vaak mee, maar ik krijg het gevoel dat dit geen gesprek is maar een wedstrijd. En volgens mij staat het nu 1-1. Wat een pedant mannetje.
Hij onderzoekt mijn gebit met tangetjes en een spiegeltje. “Veel kronen zie ik.” Ik denk bij mijzelf: Waag het niet daar iets van te zeggen! “ Is goed, op zich”, vult hij zichzelf aan, alsof hij mijn gedachten las. Hij krabt hier en daar wat tussen mijn tanden en begint nu echt dreigende taal uit te slaan. “Naast deze praktijk werk ik ook in het Sint Jozef verpleegtehuis. Wat ik daar zie! De mensen poetsen nauwelijks meer, het teruggetrokken tandvlees gaat ontsteken, ook bij de randen van de kronen”, laat hij er bedenkelijk op volgen. “Het geeft erg veel pijn. Maar het is einde verhaal: ook al is het een kroon, hij moet eruit. Ik trek daar alleen maar tanden en kiezen en meet kunstgebitten aan”. Stilte. “Schrikt u hiervan?” “Ik laat het op mij inwerken”, antwoord ik neutraal. “Gaat u naar de mondhygiëniste?” “Ja, ik was er een tijdje terug nog”, hou ik het vaag en ik bedenk dat het nu tijd is voor de finale tegenaanval. Ik ga op naar de overwinning met mijn eindklapper, want ik vertel geheel naar waarheid: “Mijn mondhygiëniste vroeg mij, nadat zij mijn gebit had geïnspecteerd: u poetst zeker electrisch?” STUPEFAIT stond mijn nieuwe tandarts mij aan te kijken. UIT HET VELD GESLAGEN. Dit is 2-1, dacht ik tevreden. Hij dook opnieuw mijn mond in. Ik vreesde een laatste uithaal, maar die kwam niet. “Het ziet er inderdaad prima uit. Mijn complimenten! Ik zie u over een half jaar terug, tenzij er complicaties zijn maar dat verwacht ik niet.” Mijn nieuwe tandarts is een goede verliezer, dat stemt hoopvol. Misschien is hij over een half jaar iets meer ontdooid en kunnen we over leuke onderwerpen een GESPREK voeren. Net als voorheen. Op de terugweg naar huis koop ik twee nieuwe, naar mijn mening mechanische, tandenborstels en een doos bonbons.

zaterdag 3 maart 2012

Fuerteventura


Fuerteventura




Fuerta Ventura – eind februari 2012


Dag 1, donderdag

Om kwart over 2 in de nacht van donderdag vertrokken, om kwart over 4 komen we aan bij vliegveld Düsseldorf. De man van K-parking, een soort dienst als valet parking, stond ons al op te wachten bij de vertrekhal. Stelde zich voor, gaf de voucher, maakte foto’s van onze auto met zijn mobieltje en dat was dat. Wij naar binnen, hij weg met onze auto.

Om kwart voor 7 nam het vliegtuig ons mee de lucht in. Het loskomen van de grond blijft een magisch moment. Vliegend boven de Pyreneën bescheen het eerste roze-achtige ochtendlicht  de witte toppen. Ik zag een keteldal, de besneeuwde kom doorsneden door een zwarte kronkel: het riviertje dat door het dal stroomt. In de vroege zomer is zo’n plek een wandelparadijs. Het dal is gekleurd met honderden orchideeën en andere bloemen.

Landing om kwart voor 11, kwart voor 10 plaatselijke tijd.  De shuttle van Orlando brengt ons naar de voorraadkamer van de goedkoopste autoverhuurder van het eiland. Het bedrijf biedt goed rijdende maar rammelende en gedeukte auto’s. Het deert ons niet, zolang we maar geen pech krijgen. We gaan vol vertrouwen op weg in een soepel rijdend  (lees: uitgelubberd) Citroentje. Na 10 minuten zijn we al in de buurt van onze bestemming en vervolgens zoeken we nog een uur naar het juiste huisjespark, dat hier bungalowpark heet. Er zijn er zoveel en ze lijken allemaal op elkaar. ‘Moeilijk te vinden’, informeerde ik uiteindelijk de receptioniste. ‘Yes, difficult to find’, vriendelijke glimlach. Of we een kluisje wilden; er waren laatst two robberies. Twee euro’s per dag. ‘Nee, toch maar niet?’

Leuk huisje, goed ingericht. Bed, bad, douche, oven, magnetron, etc. En aan de andere kant van de keuken een houten buffetkast met talloze deurtjes en lades die  –behalve met de TV- gevuld zijn met niets dan alleen 5 wijnglazen en 5 champagneglazen. ‘Jammer van het hout’, zegt manlief. ’s Avonds nemen we een borrel voor het slapengaan. Uit een eierdopje.

Maar eerst komen we ’s middags bij van onze gederfde nachtrust. Op een comfortabele ligstoel aan het zwembad. De zon is uiterst krachtig, de altijd flink waaiende wind geeft wat koelte. Maar ik bibber in mijn trui en lange broek; vermoeidheidsverschijnselen. En ik voel aan mijn grote teen, dat het zwembad helemaaaaal veeeeeel te koud is.

Om een uur of zeven begeven we ons naar het centrum van onze verblijfplaats, dat vooral een funshoppingcentrum is, zoals er vele identieke zijn opgericht op de andere Canarische eilanden, naar wij lezen in folders. Veel witgebeende Engelsen vallen ons op. ‘Blackpool-ers’, meent mijn man. We vinden  een fijn, rustig eethuisje: Margerita. Een man, de eigenaar?, doet alles in zijn eentje. Qua bediening dan, waarschijnlijk staat zijn vrouw in de keuken. Tonijn met moho roho saus, lekker pittig, en Canarische gekookte aardappeltjes. Heerlijk! Dos cortados en tiramisu (die is niet echt lekker) toe, met een glaasje perzik likeur van het huis. Ca 27 euro’s.

Dag 2. Vrijdag
Manlief slaapt door, ik ben om zeven uur wakker maar blijf nog een dik uur liggen. Man poogt er 30 jaar tè hard werken, doorjakkeren en jagen,  uit te slapen; ik probeer drie weken over the top werken in te halen met rust. Om een uur of negen zitten we in de stralende zon met ons ontbijt op het terras. Na een uur wordt het al bijna te heet en moet je uitkijken dat je huid niet verbrandt.

Met ons Citroentje maken we een eerste verkenningstocht. We bevinden ons op een bergachtig droog eiland, waar de allerlaatste landbouwers het ten slotte ook hebben opgegeven en zich hebben aangesloten bij het corps toeristenvermakers met het aanbod van eten, drinken, winkels, tuftreintje naar de beach, autootjes. De mooie kerkjes en witgepleisterde kubussen, die woonhuizen zijn, stonden er al. De imposante landbouwterrassen, gesteund door muurtjes van vulkaanstenen, liggen er vruchteloos bij. Ze pronken langgerekt  in het landschap, want hun aanblik is mooi, maar ze hebben geen functie meer.


Alleen in het binnenland zagen we er enkele klaar voor gebruik: de rode aarde geploegd en netjes egaal geëgd. Mijn man wijst mij erop. Want waar ik mijn gedachten al snel laat gaan in filosofische bespiegelingen, brengt  hij mij vaak de feiten. De hellingen van de bergen zijn kaal en bruin. Groenige vlekken daartussen blijken begroeiingen met Opuntia’s, schijfcactussen, te zijn. We stoppen en kijken wat er langs de kant van de weg poogt te groeien. Wat gele rolklaver doet z’n best met kleine verdord uitziende struikjes, die in bloei lijken te staan, afgaande op de witte puntjes die ik erin zie. Nader onderzoek leert echter, dat de ‘bloemetjes’ talloze witte slakjes zijn die zich hebben vastgehecht aan de takjes. En de struikjes helemaal kaal eten. Ook de Opuntia’s langs de weg vertonen vastgeplakte witte schelpjes. Wat een doodse natuur. Of nee, de slakjes floreren – de plantjes niet.
In de buurt van kleinschalige bewoning wordt die natuur van kale bergen met verlaten landbouwterrassen door mensenhand omgevormd tot iets paradijselijks: al langs de toegangswegen tot veel dorpjes maken de palmen, ter weerszijden ordelijk in het gelid gesteld, je aankomst blij groen. Struiken paars bloeiende bougainvillea groeien hoog tegen de witte huismuren, grootbloemige hibiscusstruiken doen het goed in de tuinen, margrieten met een warm  geel hart en mimosabomen vol gele dotjes versieren de smalle straatjes met trappetjes in het centrum.

Zo oogt vandaag voor ons ook de vroegere hoofdstad van het eiland:  Betancuria. Na een bergetappe komen we daar, in het binnenland, aan. Met nog meer toeristen. We wandelen rond, zien de was wapperen bovenop de platte daken en ook een keeshondje met kwispelende vlaggenstaart daarop zijn weg zoeken, op een erf een tredmolen voor watergebruik buiten bedrijf maar vroeger aangedreven door een dromedaris, citroen- en sinasappelbomen in de tuinen en aan het plein de kerk. Ik sta met 1 been al binnen dit gebouw, als een dame mij de toegangsprijs aanbiedt: € 1,50. Ik werp een blik om de hoek, ja hij is mooi, en vertrek. Voor kerken moet je niet hoeven betalen. Als ie erg mooi en noodlijdend is, sta ik graag wat geld af. Maar niet bij voorbaat. Ik weet dat het iets onlogisch heeft, maar ik ga mijn mening niet bijstellen. Het blijft een gebedshuis, voor mij een plek van rust en bezinning. In de koelte van een kerk is het altijd goed toeven tijdens een vakantie; ik voel de fijne atmosfeer mij goed doen. Nu niet, dus. We krijgen trek en kiezen een restaurantje langs de weg. De tapas, één portie voor ons beiden, smaken verfijnd: gofio (geroosterd maïsmeel) verpakt als kroketje op een schijfje sinasappel, canarische aardappeltjes in zalige saus, ham, salade, chorizo en meer.  We genieten van het eten en laten wat we gezien hebben op ons inwerken. Voor we dit mooie dorp binnenreden werden we verrast door een monument langs de weg. Op een hoog uitzichtpunt stonden twee bijna drie maal manshoge metalen beelden, stoer en fier rechtop, blik op oneindig – overzee.


In de beschrijvingen worden ze verheerlijkt als afbeeldingen van Canarische koningen, leiders van de oorspronkelijke bevolking. Ik denk: oorspronkelijke bevolking, waren dat niet Afrikanen die als eerste overkwamen van het nabijgelegen continent en hier bleven zitten op deze onbewoonde vulkanische rots? Ironisch. Want nu zijn Afrikanen niet meer welkom. En talloze bootjes met Afrikanen ten einde raad hebben de kust van dit eiland niet gehaald. We zien nauwelijks Afrikanen op het eiland. Alleen in het toeristencentrum bij het vliegveld sjouwden enkele zeer donkere Afrikanen met erbarmelijke handelswaar langs de terrasjes. Een Spaanse man wil zijn vrouw op de foto zetten voor zo’n Canarische koning. Net voor hij afdrukt, grijpt zij met haar hand naar de plek waar ’s konings gigantische ballen moeten zitten. Hilariteit. We keren om en zien een groep Duitse racefietsers  en –fietsters aankomen op deze top. Ontzag voor hun prestatie!

Na Betancuria eerst nóg een mirador, uitzichtpunt. Terwijl manlief zoals vaak naar het uiterste puntje van het uitzichtpunt loopt om beter zicht te hebben voor zijn foto’s, volg ik op de parkeerplaats met mijn ogen een paartje raven dat luid communicerend met elkaar capriolen uithaalt in de lucht. Al kwetterend in grote cirkels van elkaar af en dan weer heerlijk glijdend samen verder. Een paar blijft levenslang bij elkaar, weet man te melden. Eén van de vogels strijkt neer op een muurtje dichtbij en laat zich rustig door mij op de foto zetten. Kopje naar links, kopje naar rechts. Je zegt het maar, lijkt hij mij te willen vertellen. Dan geef ik een gilletje, er kriebelt plotseling iets over mijn blote voeten. Het is een Atlaseekhoorntje. Ook al niet schuw. Ik kijk rond en zie er tientallen heen en weer schieten.

We stappen de auto weer in en dalen af naar een punt aan de zuidoostkust van het eiland, het stadje Gran Tarajal. Zwart strand, het water is na de eerste koude kennismaking toch wel lekker aan de voeten (!),  mooie baai en klein vissershaventje. Dos cortados en op huis aan. Onderweg even een Super Spar in, een hypermercado die gehuisvest is in een glamourous uitziend maar nogal leeg winkelparadijs. Doet ons Amerikaans aan; waar was dat ook alweer, Palm Springs? In elk geval verkoopt men hier waarnaar ik op zoek was: water en Bienmesabe, twee potjes want de buurvrouw thuis vindt ze ook lekker.


Dag 3, zaterdag 

Ontbijt op het terras van ons huisje blijft een zaligheid. Zonnetje, beetje wind. Verse broodjes, door man gehaald in de HiperDino, een supermercado. Air Berlin komt omstreeks kwart voor tien ronkend over, met het landingsgestel uit – een paar wielen  voor en twee paar dubbele achter-, gevolgd door voor mij onherkenbare gevleugelden, dan een Condor, een Ryan Air, nog een Condor, ……  Ze komen steeds vanuit precies dezelfde richting; de wind staat op dit eiland altijd noordoost. Na een stuk of acht toestellen die rap na elkaar willen landen, blijft het voorlopig weer stil. Ik stoor mij niet aan deze dagelijkse gang van zaken en pak de laptop om dit op te schrijven. Maar na zo’n drie kwartier wijk ik toch uit naar binnen; te heet.

Tochtje naar het noorden van het eiland. Stukje langs de kust, dan de afslag naar La Oliva. Bijzondere kerk: hoekige toren van donker vulkaansteen met wit gepleisterd schip. Binnen (zonder betaling) een houten plafond met wat strak houtsnijwerk, in de nissen langs de muren heiligenbeelden in werkelijk stoffen kleding. Ander monument is het Coroneles, even buiten het  dorp liggend in een kale vlakte. Het is het compleet gerestaureerde verblijf van het ooit hoogste militaire gezag op het eiland. De Spaanse koning opende het enkele jaren geleden. Je kunt er vrij doorheen dwalen, talloze kamers, 100 ramen, veel deuren, houten vloeren en trappen en een open binnentuin. Schilderijen van de voorname families die hier de scepter hebben gezwaaid. Terwijl de militair zijn gezag liet gelden, zorgde zijn vrouw voor de armen, zo lezen wij. Niet teveel armenzorg, waarschijnlijk, om de bevolking wel binnen ’s mans perken te houden.

Verder naar Lagares, hapje (paella) gegeten, dat we afsloten met do cortado, zoals de kelner zei. Via een binnenweg rijden we na ons middagmaal naar het noorden, stoppen bij een indrukwekkende vulkaankegel. We gaan de vulkaantop op en weer af. Te voet. Het is ook mogelijk een kameel te huren voor de tocht. Er liggen er twee klaar bij een ‘Mini Farm’  langs de weg. De dieren zien er treurig uit, gemuilkorfd met de kop plat op de grond. Na ons klimpartijtje tuffen we door, richting zee. We zien geweldig hoge, zwarte golven zich omkrullen tot helderwitte schuimstrepen, surfers erin kopje onder gaan en toch weer boven komend. Over een stoffige en uiterst hobbelige safariachtige weg bereiken we de stad Corralejo. Daar vinden we alweer een zeer uitgebreid, net opgebouwd winkelcentrum, dat zo te zien zeer lijdt onder gebrek aan klandizie. Echt leuke of interessante winkels zijn er ook niet. We houden het snel voor gezien en duiken ons autootje weer in. We verdwalen in de talloze nieuwbouwwijken. Die zijn niet opgetrokken voor de permanent ingezetenen, maar voor hordes toeristen. Mega-mega is het woningenaanbod, je gelooft je ogen niet. Het ziet er niet slecht uit, architecten hebben zich kunnen uitleven van strak modern tot Moorse stijl. Maar ik kan mij niet voorstellen, dat het gigantische aanbod van appartementen ooit kan worden overtroffen door het toeristenaantal. Heeft men werkelijk op invasies gerekend?  En waar wonen de vaste bewoners eigenlijk? Buiten de stad?

Na veel gekronkel en rotondes vinden we de doorgaande weg terug en we zijn nog maar net de stad uit, of ter weerszijden begint de uitgestrektheid van zandduinen. Het ziet er fantastisch uit. Volgens de ene bron is het Sahara zand, dat alles bedekt, volgens een andere is het zeer fijn schelpengruis dat uiteindelijk afkomstig is van de zee. De aanvoer schijnt continu te zijn, gezien het feit dat de weg regelmatig geveegd moet worden.

Bij Margerita eten we voor ca € 28,- Na het lekkere avondmaal lopen we de straat met terrasjes uit en spelen met programmeringen om een goede foto te maken van de maan die hier als een wit schuitje aan de hemel staat met ernaast een heldere ster. Het wordt een van Gogh-achtige afbeelding. Maar dan met palmen en minder sterren.
 

Dag 4, zondag

Tragisch persoonlijk nieuws bereikte ons gisteren. Bij mijn vader is door de geriater Alzheimer gediagnosticeerd. Natuurlijk, er waren duidelijke signalen en we wisten wel welke kant het met hem opging. Maar nu formeel het oordeel is geveld, staat er geen andere mogelijkheid meer open. Het is definitief. Het voelt als het begin van afscheid nemen. We hopen dat medicijnen en praktische hulp voor hem en zijn naasten  het leven leefbaar houden. We lopen naar de receptie van ons complex. Tussen 11 en 12 gratis WiFi. Er staan een paar Russen te Skypen. Ze zien er goed en mooi wit gekleed uit. Wat doen zij in Rusland, vraag ik mij dan direct af. Wij bekijken onze e-mail en fb. Er overvalt ons nog meer tragisch nieuws: prins Friso zal  zeer waarschijnlijk niet meer uit zijn coma ontwaken; zeer groot hersenletsel.  Ook dit nieuws houdt mij enorm bezig. Vreemd. Net of het ook familienieuws is.

We houden het vandaag maar ‘light’ wat betreft ons programma. Lezen, schrijven, avondmaal uit eigen keuken. Is ook light voor onze financiën. Aan het einde van de middag wordt het bij het zwembad liggen ons toch teveel. We willen wel wat actie. Richting centrum van het plaatsje gaan we en lopen de baai rond. De wind is gaan liggen en het late licht strijkt mooi over het namiddaggebeuren op het strand. Beach volleyballers zijn nog druk, kinderen oefenen handstand terwijl de ouders hun boeltje van deze stranddag bij elkaar pakken. Enorme jachten liggen in het haventje klaar voor het ‘diepzee vissen’. Zo’n tochtje wordt aangeprezen voor € 60,- per persoon. Affiches, waarop stoere mannen met een merlijn en baracuda’s in de handen, proberen je over de streep te trekken. Je kunt ook met een boot de zee op en hopen dat je walvissen, dolfijnen en zeeleeuwen op je waterpad vindt. Dat mag je voor € 45,- al proberen. Op de terugweg van ons rondje passeren we een straat waar de cafe’s zij aan zij staan. En uit veel van deze valt het overdonderende geraas van een voetbalwedstrijd+commentaar over ons heen.  Net als gisteren trouwens. Even verderop galmt werkelijk de hele straat als een live voetbalwedstrijd. We nemen ergens een kijkje: vier TV toestellen staan verspreid in de ruimte opgesteld plus 1 zeeeer groot scherm aan de straatzijde. Arsenal – Tottenham H. De mannen kijken ingespannen of laten uitbarstingen de vrije loop; hun vrouwen kijken de andere kant uit, naar buiten of staren met het hoofd tussen de handen en een drankje voor zich naar niets. De Engelsen kunnen niet op vakantie zonder hun eigen cultuur mee te nemen.

Thuis stoppen we twee pizza’s in de oven en in de wachttijd op het eindresultaat bel ik mijn moeder. Ze doet verslag van de afgelopen dagen en concludeert dat we ‘het ermee moeten doen’. Mijn vader geeft op de achtergrond zijn commentaar er tussendoor: ‘Dat ik dit op mijn leeftijd nog moet meemaken!’  ‘Ja’, antwoordt mijn moeder hem,  ‘dat hoort juist bij jouw leeftijd.’
 

Dag 5, maandag

Direct buiten ons appartementencomplex begint de woeste grond van vulkanisch gruis met verspreid daartussen grotere vulkanische stenen en struikjes die proberen te groeien en/of dood staan te gaan. De plotselinge overgang van het uitermate verzorgde appartemententerrein naar zo’n brok natuur geeft mij een onaffe, rommelige indruk. Waarom eigenlijk? Zo ontzettend gesteld op netheid ben ik nu ook weer niet. De reden is, denk ik, mijn associatie van zo’n aanblik van stenen en gruis bij een bewoond gebied met sloop en net niet bouwklaar gemaakte grond. Met iets niet-opwekkends en onafs. Zo is het over het hele eiland. De toeristenbehuizingen zijn op de lava gepoot met fraai ogende palmen, bloeiende struiken, prima wegen, etc maar de directe omgeving is onbewerkt achtergebleven. Vanuit de lucht was bij aankomst goed te zien, hoe ook het complex waartoe ons huisje behoort, vanaf de kust tot over de verderop gelegen berg als een lichtgekleurde pleister op de woeste grond is geplakt. Pleister op de wonde? Op andere Canarische eilanden is (tijdig) een stop gezet op het alsmaar voortbouwen aan toeristenaccomodaties, maar zo niet op Fuerteventura. Omdat de meeste landbouwactiviteiten hier al lang geleden zijn gestaakt, werd de toeristenindustrie de zo goed als enige bron van inkomsten, een monoculture, gepaard gaand aan een ongebreidelde bouwwoede.

Een onopvallend kerkje in een klein dorpje. Een bijna levensgrote dromedaris ligt ervoor. Binnen begrijpen we waarom. Naast het altaar zijn op kleine tablaux gevechtstaferelen uit de geschiedenis van het dorp geschilderd. Dorpelingen, met als schild dromedarissen die voor hen uitlopen, bestoken militairen. Het blijken Engelsen te zijn. Zij werden door de met speren bewapende dorpsbewoners gedood of verjaagd. Het is levensecht neergezet. Aan de andere kant van het altaar, langs dezelfde muur, staat een Mariabeeld met kind en in een nis zijn in grote letters de woorden geschreven: Dios es Amor (God is Liefde). Tja. Waren die Engelsen zo goddeloos, dan?

In het plaatsje met de mooie naam Tiscamanita kruist het Centro de Interpretacion de los Molinos ons pad. Het is een klein museum over molens en molenaars. Vandaag helaas gesloten, maar het gebouw (van ruwe steen en toch strak) en de tuin zijn bewondering waard. Achter de witte molen groeit maïs (de enige die ik op het eiland zag), waarnaast een gave halfronde steenoven staat. Hier is de drie-eenheid neergezet, die in voorbije tijden voor het dagelijks voedsel zorgde.


We bezoeken de Caleta Negra en andere door de zee gevormde grotten langs de kust bij het vissersdorpje Ajuy. We wandelen naar boven en kijken neer op het inktzwarte strand waarop aanstormende golven als geweldig contrast op steeds een andere plek een schitterend witte schuimband achterlaten. Een schouwspel waarvan je niet snel genoeg krijgt.

Maar soms vliegt het landschap mij naar de keel. Het beneemt mij de adem. Niet omdat het zo wonderschoon is, maar juist omdat het zich zo vreselijk meedogenloos aan mij voordoet. Dat overkwam mij vanmiddag. Het uitzicht was bijzonder, bijna bizar. Ik voelde mij ingesloten door de hoge kale bergen, bruinzwart van het vulkaansteen en zonder enige begroeiing, geen enkel teken van leven, alleen heel heel heel heel in de verte –waar de bergen iets uiteen weken- een klein stukje blauw dat de zee moest toebehoren. Daar was voor mij de uitweg uit dit barre landschap. De wind was weggevallen, het was heet. We stonden geparkeerd dichtbij een zona militar, dat hielp waarschijnlijk ook niet. Man liep rond en maakte foto’s, ik kreeg het helemaal benauwd op deze plek. Snel weg wezen hier. Ik startte de auto.

We dalen af naar de witte stranden van het schiereiland. Ze zijn bijzonder op een vulkanisch eiland. Een flinke wandeling met de voeten door het water en ik word weer mijzelf. Ik krijg weer ruimte. We bevinden ons aan de Costa Calma. Een relaxte sfeer, ondanks de ook hier giga veel en giga grote appartementencomplexen. Ik moet plotseling heel nodig naar de wc, maar zie geen publieke. Op aanraden van manlief loop ik gewoon een luxe uitziend complex binnen, waar de gasten net aan de thee met taartjes zitten, doe of ik er thuis ben en loer ondertussen naar wc-aanwijzingen. Ik heb mijn rondje door het zalen-Elysium al haast voltooid, als ik het trappetje naar beneden ontdek naar de hokjes waar ik heerlijk kan gaan zitten.


Dag 6, dinsdag

Rustig aan begonnen, dit schrijvend, ontbijtje. Man wordt wat ongedurig, wil wel op pad, maar geeft tegelijkertijd een waarschuwing af aan mijn adres: ‘We moeten niet zoveel meer meemaken, want dan ben jij te lang bezig met het op te schrijven.’

Air Berlin komt over. Kwart voor 10. We gaan een nieuwe dag invullen. We belanden in Tefia, waar  over een uitgestrekt terrein een Eco-/ Etnomuseum blijkt te zijn ingericht. Met EU gelden zijn diverse typen boerenbehuizingen gerestaureerd. Het is erg mooi gedaan, vooral de lichtbruine grofstenige muren vind ik gaaf.


Je loopt door een soort openluchtmuseum. Er wonen geen mensen meer, maar dieren wel. Grote aantallen duiven hebben hun plekje gevonden in de gaten tussen de stenen muren. Ezeltjes lopen rond en ja! een dromedaris, die zenuwachtig steeds dezelfde pasjes maakt binnen de beenruimte van zijn enkelketting. En een prachtig gebouwde cognackleurige hond. Canarisch ras misschien? In de huizen zien we keukens, met prachtig ingebouwde steenoventjes, eenvoudige woonkamers, slaapkamers ook natuurlijk, voorraadzolders. Sommige ruimtes zijn gereserveerd voor kunst(nijverheids-) bezigheden. Op de trapweefgetouwen worden stevige wollen kleding en dekens geproduceerd. In de vlechtafdeling ruikt het heerlijk naar vers palmblad. Er staan reusachtige manden, gebruikt voor opslag, maar ook andere maten zijn uitgestald; sommige mandjes zijn met bamboe verstevigd. Bamboe heb ik inderdaad op het eiland zien groeien. Sneller ben ik klaar bij de kant-, hout- en metaalafdelingen. Er is ook een pottenbakkersruimte. Waar de klei dan wel vandaan wordt gehaald? Uit Betancuria, zegt de pottenbakster. Nadere communicatie is door taalproblemen helaas niet mogelijk. Het blijft een raadsel, die klei. Alle rivierbeddingen, die wij hebben gezien, stonden droog. Bij het afscheid neem ik uit het museumwinkeltje een vers gebakken, nog warm brood mee voor onderweg.

Onbedoeld (verkeerde afslag) geraken we opnieuw in het noordelijke Corralejo. We rijden nu door een shoppingwijk die wèl door publiek wordt bezocht. Leuke winkels. Ik koop een broek. We verlaten de stad en rijden voor de tweede maal tussen de zandduinen door. Het blijft spectaculair. Links, richting zee zie ik plotseling felle kleuren op en neer dansen. Vliegers? Er blijkt een Kite Wind Surf School op het strand te staan. Veel leerlingen zijn er in de weer om  het besturingssysteem onder de knie, eigenlijk de arm, te krijgen. Je moet echt  sterke armen hebben om je vlieger in bedwang te houden. De wind (ventura) is hier en overal op het eiland altijd erg krachtig (fuerte). De profs surfen op de golven, maken sprongetjes waarna ze weer keurig op hun board terechtkomen of kopje onder gaan. Sommigen laten zich in een razend tempo richting strand voortglijden. Net voor je zou denken, dat ze het zand raken, draaien ze bliksemsnel om en gaan opnieuw de zee op. Die kleurt hier bijzonder: van donkerblauw naar licht turquoise en alle tinten daartussenin.

Laat terug, een Chinees buffet ‘gepakt’: € 6,95 p.p. Erg zout en niet erg subtiel van smaak.


Dag 7, woensdag

Niet best geslapen. Laat op pad. Het is onze laatste vakantiedag; morgenochtend vliegen wij per kerende Air Berlin naar huis.

Wat te doen, als je denkt alle wegen en plaatsjes al ‘gehad’ te hebben? Dichtbij huis op onderzoek gaan. We rijden naar het zoutmuseum –waar we niet naar binnen gaan, we kennen het proces- en zien langs het strand het skelet van een ter plekke ooit aangespoelde walvis op een stellage ten toon gesteld. Verder langs de kust op zoek naar ‘ruinas’ van eerste bewoning. Via een pad van steengruis zouden we er moeten komen. Het pad voert omhoog, beneden zien we de zee hoog opspatten tegen kliffen, zwart van de lavastroom. Later is de weg naar beneden soms zo steil, dat ik mijn adem inhoud en man die rijdt tot stoppen en overleg over de afdaling dwing. De afdaling waarboven we nu staan, lijkt bijna loodrecht met onderaan een enorme kuil voor de extra uitdaging. ‘Vind jij dit niet eng?’ vraag ik benauwd. ‘ Als jij het eng vindt, vind ik het niet eng’, antwoordt manlief doodkalm. Ja, zo werkt dat. Heel langzaam en goed gecontroleerd dalen we af en man neemt het gat onderaan er rustig bij. De ‘ruinas’ zijn niet meer dan steenhopen in een cirkel. Er valt weinig aan te ontdekken. Aan het einde van de weg zien we voor het eerst een stukje groenig natuurlandschap. Het is begroeid met lage vetplanten. Niet lang geleden lag hier modder, kunnen we vaststellen, misschien stroomde er wel een riviertje. Een groot terras ligt er dichtbij, omzoomd door palmbomen die vanuit de muurtjes omhoog lijken te groeien. Ik ben nieuwsgierig en klim erop. Helaas, ook op dit egale stuk aarde groeit helemaal niets. Wat moet het toch een onvoorstelbaar mooi gezicht zijn geweest in vroeger dagen: frisgroene terrassen overal op het eiland.
Lunch thuis en ’s middags lezen, schrijven, genieten van de zon. Vanavond voor de laatste keer naar Margerita.

Tja, dat was dan Fuerte Ventura. Bijzonder.